| |
| |
| |
De kunst te leven
- Het leven is niet kort. Elk leven is bijna lang genoeg voor wie het leeft. Maar de dagen zijn te kort en de uren te weinig, ten minste voor onze moderne levens en daar ligt de moeilijkheid.
Aan het einde van het dinertje, zoo tusschen de rook der Batschary's en het aroom der likeuren, vielen de twee, drie zinnetjes als een laatdunkend orakel van Eelcoo's cigaretloozen mond. En als altijd troffen zij de aandacht zijner gasten - twee mooie vrouwen en drie jongemannen: Eelcoo gaf nooit dinertjes aan meer dan zes en hij moest zichzelven wel mede tellen als gastheer.
- Onze moderne levens zijn dan ook idioot druk, riep mevrouw de Steur Willenbroeck van Weylen overmoedig met haar een beetje harde stem, waaraan zij zulk een accent gaf omdat zij een snorretje had en even een mannelijk lijntje wel aardig vond: zij was even veertig en decolleteerde haar breeden rug tusschen twee snoertjes kralen.
- Maar als de natuur nu eenmaal de etmalen in zooveel uren van licht en donker verdeeld heeft, kan dat toch niet anders dan goèd zijn, meende Vosch, het jonge zenuw-doktertje, al in de mode maar zonder nieuwe methode, en nog niet heelemaal ge-accapareerd door zijn nervenpraktijk.
- Wat de natuur heeft ingesteld, is dan ook altijd geniaal, maar meen jij, dat de goden het goed vinden, zooals wij leven? vroeg Eelcoo venijnig.
- Wij behoorden heel anders te leven, dat is zeker! beaâmde Jan Brender, schilder-schrijver en altijd in intense bewondering voor Eelcoo. Maar toch, Eelcoo, zooals jij je leven hebt ingericht, dat is volgens een levenskùnst!
| |
| |
- Waar Eelcoo nóoit, geloof ik, aan denkt! schaterde zoo goedig-lief de freule Ter Meyse - Fietje, als zij genoemd werd -; zoo een dot van een natuurlijk sportkind: ‘sport’, dat noemde ze hangen achter aan de motorfiets van Van Prell, haar huzaar, met wien ze ge-engageerd was en die naast haar zat, een frisch officiertje met een gezelligen lach om zijn steil geknipte jongenssnor.
...Zie zoo, nu geloof ik, dat ik er ben. De elegante eetkamer van Eelcoo - zijn familienaam is een bekende Haagsche - beschrijf ik u niet. Het is in de blauwe paradijswalmpjes niet te onderscheiden of die eetkamer oud-Hollandsch authentiek echt is of Queen Ann.
Om Eelcoo's een beetje hooghartige onverschilligheid zich rigoureuselijk aan één stijl te houden zoû het wel mogelijk zijn, dat zijn eetkamer een combinatie van beiden is. Er schemert wel wat oud goudleêr door den walm heen en tegen dat goudleêr waast de dikke snoekkop van Willem, den knecht, die altijd heel correct doet of hij niet hoort, maar toch heel nieuwsgierig is en altijd denkt, als hij poogt te beluisteren:
- Waar hebben m'n fijne lui het toch, in Gods naam, weêr over!
Ik herhaal, dat ik geloof, dat ik er ben. Ik moest vijf gasten hebben rondom Eelcoo, die dat dinertje gaf in zijn bachelorhome en ik heb:
Mevrouw de Steur Willenbroeck van Weylen, overmoedig, harde stem, snorretje, mannelijke lijn, even veertig en een breed stuk rug bloot. Je ziet haar.
Vosch, zenuwdoktertje in-de-mode; hij probeert Eelcoo van zijn stille neurasthenie te genezen, die voor iedereen een geheim is maar twijfelt of hij ooit...
Jan Brender, die meer Eelcoo bewondert dan schildert of schrijft; ik voeg er bij een goeie, brave jongen, die gaarne een snob woû zijn.
Fietje en Van Prell, gezond jong, frisch paartje, beiden ongecompliceerd om jaloersch van te worden, een stram officiertje en een blond, roze meisje.
En Eelcoo. Eelcoo zelve is niet heel jong meer. Hij is ouder dan
| |
| |
mevrouw de Steur, die hij om lange relatie Caro noemt of ook wel Carolina. Hij is mager, maar wie hij sympathiek is, noemen hem slank. Zijn smoking en vest zijn ditmaal zoo eenvoudig, dat er niets van te zeggen is, maar die eenvoud is Jan Brender een onoplosbaar probleem. Jan probeert Eelcoo wel eens na te doen, maar wordt dan geregeld wanhopig, want juist als Jan smalle punt-revers heeft ge-adopteerd naar Eelcoo's laatste voorbeeld, draagt Eelcoo den volgenden dag weêr revers met breed ronde bocht. Dat is niet bij te houden, of zelfs niet te doorgronden. En de eenvoud van dezen smoking is heelemaal niet na te volgen. Want er zijn geen borstplooien in en het ding, dat loshangt, zit toch Eelcoo om zijn middel gegoten: hoe kàn dat?
Jan Brender is heel ge-intrigeerd maar zal nooit het geheim van dien smoking vragen; hij zal alleen bewonderen luid-op of in stilte. Hij is een brave jongen, want het lukt hem toch nooit een snob te zijn.
Maar ik had het over Eelcoo. Eelcoo dan is beroemd om zijn levenskunst. Dat is zoo gekomen tot Eelcoo's eigene stomme verbazing, want uiten zal hij die niet, of ja, toch wel; hij heeft eens zich luid-op verbaasd om zijn reputatie, maar toen dachten ze, dat het een pose was. Eelcoo heeft nooit wat anders gedaan dan wat verzen geschreven en één roman, die geprezen werd door vele oudere en jongere, zoo niet de allerjongste critici van Neêrlands belletrie.
Eelcoo heeft verder wat gereisd in oude en nieuwe werelden. Hij heeft ontzettend veel smaak en vreeselijk weinig geld. Zijn ouders wilden hem in de diplomatie hebben, in hun aanbidding meenende, dat Eelcoo's smaak op zoû wegen tegen zijn bescheiden middelen. Eelcoo ging niet in de diplomatie en leefde met zijn vele smaak en weinige geld in het vaderland en over de grenzen. Er was altijd wel iets afs en sierlijks in wat hij deed; zijn verzen hebben aanhoorbaren klank en te raden gevoel, zijn roman heeft lijn, breedte en diepte en niet te veel lengte. Zijn sierlijke huis is te klein; hij stikt er soms in, als hij zijn meid-huishoudster, zwaar geboezemd, tegen komt op de trap. Hij heeft oòk veel behoefte
| |
| |
aan ruimte en lucht, maar als Vosch hem naar Zermatt zendt, beweert hij, dat hij er niet slapen kan.
Eelcoo is geen Adonis, maar hij heeft een fijn geslepen kop, die tevens elegant bleef. Hij is niet sterk maar doet of hij niet lui is en steeds is blijven schermen. Hij kleedt zich - ik meen, dat hij er steeds uitziet of hij zich kleedt en niet alleen maar bedekt - maar sedert zijn kleêrmaker in Londen dood ging, bestelde hij eigenlijk in verzwegen melancholie niets meer en de smoking van vandaag is er een van vier jaren geleden, opgeperst. Jan Brender zoû natuurlijk nooit willen gelooven, dat Eelcoo een smoking draagt van vier jaren her...afgewisseld met een van overmorgen. Maar als Eelcoo iets draagt is het minstens van vandaag en als hij iets zegt, is hij wel eens profeet. Ik meen, dat zijn opinie's, op goed geluk af, wel eens voorspellingen zijn. Aan een dinertje als dit voorspelde hij, enkele jaren her, den wereldoorlog. Aan een ander dinertje, later, Duitschlands nederlaag.
Het is vooral aan een dinertje, dat zijn levenskunst, nu hij ouder wordt, tot zijn recht komt. Hoewel hij weinig drinkt en alleen eet wat hij lekker vindt en dat is niet veel. Hij heeft zijn getrouwen, velen. Zijne vijf gasten wisselen dikwijls. Zij zijn van velerlei schakeering, maar hebben allen een ‘lijntje’ of willen wel een ‘lijntje’ hebben, dat op het zelfde neêrkomt. Lijnlooze, kleurlooze menschen stoot Eelcoo van zich en zoeken ook hem niet. Zoo een frisch, verloofd paartje, hoewel niet interessant, vindt Eelcoo weldadig om naar te zien. Jan Brender wekte zijn sympathie op, omdat hij probeert een snob te zijn en het hem waarachtig altijd mislukt; neen, Jan Brender haalt Eelcoo aan omdat Jan hem bewondert. Hoewel Eelcoo zelve van meening is, dat er niets aan hem, Eelcoo, te bewonderen valt. Dat vinden de anderen wel. Maar, bijvoorbeeld, zoo een dot als dat Fietje doorziet hem niet en meent, dat Eelcoo nooit poseert, dat hij wel eens doet, maar alleen voor de lijn- en kleurloozen. Die hem daarom nooit kunnen uitstaan en die hij daarom minacht. Tusschen Caro en Eelcoo is wel intimiteit geweest, maar dat is al lang voorbij en in gezellige vriendschap gecristallizeerd. Willem, zijn knecht, besteelt Eelcoo
| |
| |
op alle denkbare wijzen, maar bedient hem niet kwaad: geen ‘valet’, die zoo methodisch als hij ooit zijns meesters pantalons in de juiste plooi in de pers wist te leggen.
De gasten zijn gegaan. Eelcoo zit alleen nog wat na te soezen in zijn slaapsalet; hij heeft Willem, het snoekgezicht, gezegd, dat zijn dienst niet van noode meer was. Eelcoo zit met uitgeschopte pumps op den rand van zijn bed droefgeestig te staren naar een zijner groote teenen, die door zijn spiksplinternieuwen zijden sok, voor de eerste maal aan, zich brutaalweg reveleert. Zoo iets is nog niet om je op te hangen, maar wel om te twijfelen aan de deugdzaamheid der hedendaagsche zijden sokken en je eigen levenskunst. Daar zit hij en staart en denkt eigenlijk al aan iets anders dan aan sok en teen. Hij wordt zich bewust - werd het zich reeds meermalen na een dinertje - dat zijn levenskunst, wier orakeltjes zijn vrienden al jaren lang bewonderen, even weinig deugdzaam is als zoo een sok. Want dit moment is er een, dat zich vaak repeteert. Ik schrijf er maar een kort schetsje over, maar het schetsje wemelde bij Eelcoo als after-dinnerstemming al honderd maal om zijn peinzing en staring heen. Het is lamlendig als je het zoo weinig met je vrienden eens bent wat je eigen levenskunst betreft. Het is heel aardig van een beetje geld en niet te veel schulden artistiek te wonen, exquize dinertjes te geven, je te kleeden of je Engelsche tailor nog leeft en zijden sokken het langer uithouden dan één avond. Heel aardig wat verzen te hebben geschreven en een roman, die niet slecht schijnt te zijn, maar al die kunst, litteraire en andere, voert niet tot een leven, dat je voldoet. Daar zit Eelcoo en peinst en staart en is er beroerd aan toe. Hoe willen de goden, dat wij leven...dat Eelcoo leeft? Ze hebben het hem nooit gezegd. Hij weet volstrekt niet waarom de echtelijke drift zijner hoogst gedistingeerde ouders hem deed geboren worden. Dat moet toch een reden hebben voor de goden en God?? Eelcoo komt er niet achter en haalt onbeholpen zijn schouders op. Zeker, zijn meid-huishoudster kookt niet kwaad als zij hare bokkepruik niet op heeft. Zijn dinertje, vooral de
visch-timbale, was wel goed; alleen die Melba-perzikjes waren te hôtelachtig, te gewoon
| |
| |
restaurant-genre, zooals je ze overal eet...Met één drupje likeur en dan niet zeggen welke likeur, was het verholpen geweest...Ja, de kunst te leven is een moeilijk ding en hangt soms af van één drupje likeur. Nu ja, het staat charmant als je leven voor de outsiders een aardig lijntje heeft, een arabesk van keurigheid. Maar als ze je, na dat omtrekje te hebben vertoond, dan op den rand van je bed, zelfs in schaduw van mooi Renaissance rood brokaten gordijnen, zagen zitten, wat zouden ze dàn vinden, die lui, die je bewonderen? Als ze eens konden kijken in je, zoo als je daar zit! Zeker, de dagen zijn te kort, maar het leven niet; het leven is lang genoeg. Te lang is het leven, dat je niet weet waarvoor je leeft. Of voor wie je het leeft...Zoû het dat zijn?? Zoû je misschien moeten leven voor een ander...maar die ook al niet weet voor wat zij of hij leeft? In alle gevalle, met je beidjes is het gezelliger. Maar Eelcoo is niet met zijn beidjes, zelfs niet met Caro meer. Jawel, je kan wel wat anders weêr scheppen in je leven met je levenskunst; je kan opium rooken of haschisch; je kan immoreel zijn of wat ook meer; je kan natuurlijk wel wat vinden of uitvinden...Maar het rezultaat blijft het zelfde. Een schrijnende zelfvraag die wroet in je ziel. Een reusachtig vraagteeken, dat maar danst voor je puilende oogen. Natuurlijk, je bent niets in het heelal dan een stofje, dat dwarrelt en vergaat, maar dan ben je toch ook Eelcoo, die verzen en een roman schreef. En nog meer beroemd is om zijn dinertjes en zijn levenskunst. God ja, het is heel knap, met zoo weinig geld.
Maar waarachtig, het is toch niet genoeg om je leven te vullen! Zoû hij een hond nemen, een Barzoï of een Chow?
Maar ze hebben vlooien, honden...Verbeeld je, dat hij nog eens aan een rijke vrouw zoû blijven hangen, dat schatrijke nichtje, bij voorbeeld, van Fietje? O neen, neen...Of een bedelaarsjongen van de straat opnemen, dien eerst in de badinrichting laten poetsen en dan voeden en opvoeden tot nuttig mensch in de maatschappij. Neen, ook dat niet! De heele rommel over boord gooien en...monnik worden, Franciscaner, je baard laten groeien, barvoets loopen in een pij en dwepen met de Fioretti en de vogeltjes
| |
| |
van St. Franciscus...Of...een stevig koord om je nek en aantrekken, je optrekken aan den balk van het baldekijn van je Renaissance-bed? Verbeeld je, dat het naar beneden donderde; die muren zijn zoo prullig tegenwoordig. Dan liever de boot naar Engeland nemen en je keurig, zonder iemand last te geven, overboord laten glijden in de volle, open, lieve, ontvankelijke moeder Zee?
- Ik weet het waarachtig niet! roept Eelcoo, kleedt zich uit, neemt een dubbele dozis veronal en slaapt vrij goed.
Tot onvermurwbaar de volgende morgen weêr aanbreekt en hij Willem in zijn badkamer de kranen hoort openen. Want hoe je levenskunst ook is ingepikt, je begint je dag onveranderlijk eerst met je bad; heusch, probeer het niet anders!!
|
|