- Laat me even de zaak uitleggen, zeide hij. Ik ben geruïneerd...
- En ik zoû van je erven...??
- Wàt er nog is, vergoêlijkte hij mild. Een dertien mille ongeveer...
En daarvoor al die last, dacht ik.
- En ik ben toch eigenlijk altijd somber en melancholiek geweest...Nu ja, ik heb die twee boeken geschreven...Maar met succes bedoel ik...in de liefde; die heb ik nooit gehad...
Zijn stem klonk met weemoedig timbre.
- Ja, ik weet...
- Juist, je weet...Het meisje, dat ik twaalf jaar geleden lief had...
- Ze trouwde...?
- Juist...Met een ander. Sedert...
- Ach, werkelijk?? vroeg ik. Ben je er nooit over heen...? Gekomen...?
- Nooit, bekende Oscar. En ik ben nu moê. Van mijn ruïne, van de litteratuur, van mijn eigen...Heusch, ik maak me van kant.
- Wanneer doe je het? vroeg ik, vol interest, want bezwaard over wat mij wachtte.
- Van avond.
- Willen we van avond eerst dineeren in Twee-Steden?
- Dat zoû een idee zijn...
Op dit oogenblik klonk het belletje van de kletsbel. Die was in een mantelkamertje naast Oscars werkkamer, waar wij ons bevonden en waar ik wanhopig staarde op de brieven, die ik had te beantwoorden, de boeken, die ik zoû hebben terug te zenden...
- Permitteer je me even? vroeg Oscar.
En hij verliet me en in het kleine vertrekje hoorde ik zijn ‘hallo’ en kletste hij door de kletsbel...Heel lang...Ik dacht, als ik maar vast eens begon met die invitatie voor dat diner bij mevrouw Van den Oudendijke beleefd te refuzeeren...Maar ik wilde toch eerst weten...
Ik opende de tusschendeur.
- Oscar, even storen...
- Ja...Wat is er?