altijd verlakt groene kokospalmboomen en scharlaken bloeiende flamboyant-boomen en zij waren frisscher verlakt of doffer scharlaken naar mate de zon schroeide of de regen vloeide. Maar een Lente - een schoone blonde met peplos en dubbelfluit, - waarachtig ik dacht op Java niet meer aan het lieve kind.
Ik herinner mij:
Als jongeling, terug in Holland, min of meer kwijnende kermisweken - verviel het bonte, rookerige, smookerige geneucht of werd ik geblazeerd?? - en altijd natte Meimaanden, kille nawinters met een laatste sneeuwvlok in de lucht en het laatste blokje hout in den haard. Eén Juni kon je rekenen, dat de winter - zonder lente noch blonde Lente - uit was en trok je je zomerpak aan, ook al was het nog wel eens heel koud...
Ik herinner mij...
In latere, veel latere jaren, niet eens in Griekenland, maar alleen maar in het Zuiden van Italië...
Een nacht...Een automobiel, die langzaam, geruischloos een langen, witten weg af bewoog in de witte nacht. Want de lucht, lentenacht-blauw, was verbleekt in bovenmatigen maneschijn, die vloeide en vloeide...De automobiel voerde mij meê door de bleeke, blauwe nacht van lente, tusschen onafzienbare, ondoorzienbare bongerds van amandelboomen en die boomen bloeiden in duizendbloesemigen bloei, bloesem aan bloesem en de blaadjes dwarrelden soms zacht over den weg. Het was zoo zacht en blank en onwerkelijk van toch tastbare schoonheid, dat de automobiel mij hinderde als iets brutaals en leelijks, hoe geruischloos en langzaam zij ook poogde te rollen door dit sprookje, deze mythe heen...Daarom stond de automobiel stil, op den weg, op den witten weg, in het witte stof, in de witte lichtnacht, tusschen den witten bloesembloei en witten bloesemregen. En omdat alles toen héél stil was en geurde van den balsem der amandelbloesems, begon, ver weg, een nachtegaal te zilverklateren...En toen...toen...eensklaps...begreep ik het plaatje van vroeger, het zoete plaatje uit mijn kinderjaren, de teedere, mooie, blonde, jonge dame...In het Noorden, toen, was zij een bonbondoosfee ge-