dat ik met een gerust geweten mij vergeven kan, dat ik nimmer Katholiek was.
En nu nòg een bekentenis:
Ik zelf zoû nooit een uur en daarna nog eens drie kwartier naar een ander kunnen luisteren en ik ben mijne toehoorders erg dankbaar, dat zij het wèl schijnen te kunnen doen!
Ja, zij kùnnen het doen! Maar hoe, hoe moeilijk is het ze vást te houden! Denk niet, o beste vriend, als ge óok eens ‘lezen’ wilt, dat het genoeg is om op een podium te gaan staan, een boekje open te slaan en uw stem te verheffen. Het ‘publiek’ is een veelkoppig monster, niet waar, hoe beminnelijk dat monster soms ook kan zijn. Maar beminnelijk of niet, véelkoppig is het en àl die ‘koppen’, hoofden meen ik, waaronder tal van lieflijke vrouwehoofden, hoewel toch de mankerels ook niet altijd ontbreken, moet ik ‘vàst houden’, beste vriend, die mij deze impressie vroeg, moet ik een beetje hypnotizeeren, en dat een uur lang en dan nog drie kwartier, want het minste incidentje is genoeg om ze los van mij te zien; een vlieg, die dwarrelt, een glas water te veel of te weinig, een bladzij, die onwillig omslaat...
Toch voel ik wel, dat het mij gelukt de mankerelskoppen en de lieve vrouwehoofdjes vast te houden en ik zoû niet mij zelve moeten zijn om daar niet gevoelig voor te wezen. Mijne lezingen hebben mij, o nieuwsgierige vriend, als ik het dan zeggen moet, dichter tot mijn publiek van lezers gebracht en de veelschrijver, die ik ben en die zoo lange jaren verre is gebleven van zijn beminnelijk honderdkoppig monster, kan niet anders dan tevreden zijn, als hij ziet, dat het weinige, dat hij van die veelschrijverij kan ‘voor lezen’, zoo sympathiesch wordt opgenomen door wie wel in vriendelijken aandacht vóor hem zitten en toe luisteren en blijven toe luisteren, als de vlieg maar niet dwarrelt, het glas water maar bereid tot laving staat en de bladzijden gedisciplineerd volgen het eene op het andere...