| |
| |
| |
Proza
| |
| |
Een ster
I
Het had den directeur der Opera veel moeite gekost hem over te halen eene enkele maal op te treden op het tooneel zijner geboortestad. Hij was begonnen zich te verontschuldigen met de geleden vermoeienissen zijner kunstreis; hij wilde een weinig uitrusten van de drukte van het winterseizoen. Bij herhaalden aandrang van den directeur had hij zulk eene hooge som voor die enkele voorstelling geeischt, dat er niet aan te denken was.
Daarna had hij berouw gevoeld over zijne onbevredigbare verlangens: hij had doen blijken, dat zoo men nog ééns bad, hij zich die bede wellicht zoû laten welgevallen, hij zijne eischen zoû verminderen...
En hij had zich bij die onderhandelingen gedragen met al de grillige coquetterie van een verwend artist, bedorven door het publiek en de directies der eerste theaters van Europa.
Men wist, dat zijn Italiaansche naam fictie was, dat hij, eenvoudig weg, zoo-en-zoo heette. Men noemde dien naam en men sprak in die dagen veel over zijne familie, welke nog ter stede woonde: een getrouwde oom met drie dochters; een oudere zuster, vrouw van een bekend advokaat...O, een paar jaar geleden zouden die allen zich geschaamd hebben over den cabotin, maar enfin, nu hij een ster was geworden, schikten zij zich in het onvermijdelijke en zouden zij hem zelfs gaarne hooren, zoo meende men...
En van alle kanten der stad schitterde zijn naam den voorbij- | |
| |
gangers toe met reusachtige zwarte en roode letters: Tito Talagno, Tito Talagno: premier ténor des Théatres de Milan, de Vienne et de St. Pétersbourg...Voor aller platenwinkels spiegelglazen lagen zijne portretten; de couranten verhaalden berichten omtrent zijne korte en reeds zoo roemruchtige theatrale loopbaan, beschreven de kostbaarheden, welke vorstelijke personen hem vereerd hadden, en noemden de ontzettende prijzen zijner costumes...Een ordeketen van robijnen en diamanten, die hij vaak in ridderrollen droeg, van de abonnés van St. Petersburg en Moscou; een verguld harnas: 6000 fr.; een verzilverden maliënkolder: 3000 fr.
De geheele stad was vol van hem. Hij was er nog nooit opgetreden, uit een gevoel van minachting voor het provinciale theatertje van de stad zijner geboorte, doormengeld met schroom voor al het bekende, dat hij hier zoû aantreffen. En nu, dat hij in zijn hôtel was, door het venster op dat bekende pleintje zag en een koetsier zijn paard aan dat bekende pompje zag lesschen, gevoelde hij, gedrukt door de banaliteit van dit tafereel, berouw, dat hij, de groote ténor, de celebriteit, bezweken was voor den directeur van zulk een prultheatertje.
| |
II
Hij was nog jeugdig, nauwelijks acht-en-twintig jaar, en om zijne tengere, eenigszins week gebouwde gestalte, zoû men hem zelfs dien leeftijd niet gegeven hebben. Zijn gelaat was geheel geschoren en zijn haar zeer kort geknipt, om de verschillende grimes zijner rollen volmaakt te kunnen boetseeren. Zijne gelaatskleur had reeds die verwelkte bleekte, welke slechts bij een tooneeleffect, onder fard en lichtgloed, tot eene valsche frischheid kan opbloeien, maar toch was hij zoo interessant mooi, dat hij vooral aan dames niet anders kon dan bekoren. En in zijne gebaren, in de bewegingen zijner mooie handen was iets bijna onmerkbaar theatraals, iets als een geur, dien hij van het tooneel meêbracht, zonder er bewust van te zijn. Overigens deed hij zich eenvoudig voor, en
| |
| |
al had hij iets neêrziends in zijn blik en zijn glimlach, toch toonde hij niet de minste aanmatiging en overblufte hij niemand door den glans van zijn talent als ster.
Want hij wist zeer goed, dat hij minder waard was dan hij scheen, en hij vreesde, dat men dit zoû ontdekken. Toen hij als wees, een weinig tegen den zin zijner familie, aan het Conservatoire te Parijs zijne muzikale opleiding gehad had, toen hij daarna aan een der kleine theaters van Frankrijk, als ténor-léger geëngageerd, nog zijn Vlaamschen familienaam droeg, was hijzelve zeer verbaasd geweest, dat een bekende impresario, un faiseur d'étoiles, zooals men hem noemde, op een goeden dag hem het voorstel had gedaan, zijn engagement coûte-que-coûte te verbreken en hem te vergezellen. De impresario namelijk reisde met eene zeer jeugdige Italiaansche chanteuse, welke zich Maria Doria noemde en wier fijne, glazen sopraan de hooge mi gemakkelijk fileerde. Maria Doria had een allerliefst gezichtje, een figuurtje als een bloemenstengel, een paar groote, quasi naïve oogen...Het arme kind ging een weinig gebukt onder den last harer zware rollen, maar heure zwakte was zoo sympathiek, zoo inpalmend, dat het publiek te Milaan, te Triest, te Pisa dol op haar was. De impresario nu zocht voor dit fijne bloemetje, dat hij met alle geweld tot ster opkweekte, een ténor, die met haar een spannetje zoû maken. Zij werd tamelijk overbruld door hare verschillende tooneelminnaars, zij moest te veel schreeuwen en klaagde den impresario dikwijls haren nood. Deze was de wereld te rijk, toen hij het Vlaamsche ténortje hoorde. De stem was niet krachtig, maar van een elegant en lieflijk timbre, en vooral iets gedistingueerd-origineels in de actie, in zijn mooi gezicht en mooie handen, wekten bij den impresario gedachten op...Dat gedistingueerd-origineele had Maria Doria, hoe wist zijzelve niet, ook; het was juist, wat andere zangers en zangeressen, waren zij ook begaafd met schitterender stemmiddelen, misten en wat het publiek deed raffoleeren.
De eerste maal, dat zij te zamen, na veel réclame, optraden als Roméo en Juliette, was het succes dan ook volkomen. Beide jeugdig en tenger, waren zij uiterlijk geknipt voor hunne rollen,
| |
| |
die hun desniettemin als lood op de schouders wogen. Maar men applaudisseerde, men riep hunne namen uit en zij bogen en glimlachten, hand aan hand...En de recensenten der voornaamste dagbladen, die de impresario niet verzuimd had te voren op een schitterend souper te nooden, bleven niet in gebreke den volgenden dag de lofbazuin te verheffen.
| |
III
Maria Doria, reeds geliefd en in de lucht gestoken, nam den jongen ténor, sedert Tito Talagno geheeten, in hare apotheoze meê. Een leven van overspanning volgde in kunstreis op kunstreis, zonder rust tot nadenken, tot verademing. Maar zij gewenden zich beiden aan dien maalstroom, als aan hun element; zij gewenden zich eveneens aan den last hunner te zware rollen en zij gevoelden zich gelukkig, bedorven door het publiek, overladen met geschenken, bouquetten en kransen, terwijl het geld over hunne hoofden - hoewel nog meer over dat van den impresario - scheen te regenen. Zij waren nu tweelingstarren; hunne namen glansden door heel Europa, en overal waar zij verschenen, betaalde het publiek zonder aarzeling de hoogste prijzen, overtuigd van de echtheid van hun talent, en niet vermoedend, dat zonder een handigen faiseur d'étoiles, die hen bij toeval beiden ontmoet had, en die hen beiden naast elkaâr geplaatst had, zij nooit iets anders zouden zijn geworden dan wat zij waren: een ‘beschaafd’ ténortje en een lief, zwak poppetje van een chanteuse légère.
Zij waren zeer vertrouwelijk met elkaâr, zoo vertrouwelijk, dat zij er niet aan dachten verliefd op elkaâr te worden, zelfs niet voor een oogenblik. Maar toch eens, na het souper, dat een groot succes gevolgd was, had Talagno, zeer opgewonden, Maria Doria hartstochtelijk omhelsd, in een stortvloed van vleiende woorden. Zij had zich verbaasd uit zijne armen losgemaakt, hem met open mond en groote oogen aangezien en was vervolgens in een onuitbluschbare lachbui uitgebarsten.
| |
| |
O neen, dat moest hij zich nu maar niet inbeelden, daar kwam nu niets van in! En daarbij was het tamelijk brutaal: hoe dorst hij! Zij had gepoogd zich even boos te maken, maar het niet gekund en zij had geschaterd en weêr geschaterd, tot heldere tranen aan heure wimpers waren geweld. Hij was eerst wat ébahi geweest en had toen meêgelachen: het was ook waarlijk al te dwaas, tusschen henbeiden. Er zoû niets geen aardigheid aan geweest zijn, en daarbij, wat zouden zij slecht hunne amoureuze duo's acteeren, zoo het ooit tot eene verliefde realiteit bij hen kwam. En steeds lachend had hij schertsenderwijze tal van excuses gemaakt, waarna zij elkaâr de hand hadden geschud, als twee kameraden, die zich verzoenen.
Toen hun naam gemaakt en hun roem gevestigd was, had de impresario een fout begaan. Hij scheidde Doria en Talagno, en won de jonge actrice voor een theater, dat hij ergens in Spanje dirigeerde. Talagno nam hij meê voor een kunstreis. Maar gescheiden van de kleine, dappere chanteuse, die hem meê in de wolken had genomen, voelde Talagno zich eensklaps onhandig in zijne actie, terwijl zijn stem scheen te stokken in een plotseling gemis aan kracht en gloed. Het angstzweet brak hem uit onder zijn fard, onder het fluweel en de edelsteenen van zijn costuum en zijne reputatie van celebriteit lag hem als een pak van lood op de schouders. Hij vibreerde, zong onzuiver, en in eene woelende dwarreling, vol onrust, dacht hij aan de critiek, aan de al te dure plaatsen, aan de groote letters, die overal in de stad zijn naam uitbazuinden. Het publiek zoû mopperen, fluiten, woedend worden...Maar in de stikvolle zaal zag hij slechts kalme gezichten, aristocratisch en deftig; in de loges waaiden de dames zich achteloos, en allen luisterden, in het rustige gala van het uitgekozen publiek eener buitengewone voorstelling met verhoogde prijzen. De claque daverde na zijn groot aria, dat hem bijna buiten adem had gelaten, en hij begreep nu, dat al zong hij dien avond slecht, het publiek toch onder den indruk van hùn deftigheid en van zijn roem zoû blijven. Desniettemin liet hij, uit voorzichtigheid, vóór de tweede acte, wegens ongesteldheid de toegevendheid van het
| |
| |
publiek inroepen en hij moest schalks glimlachen, toen hij den volgenden dag in de courant las, dat alleen een artist van den allereersten rang, trots eene ongesteldheid, zijn rol zóó van het begin tot het einde had kunnen weêrgeven, als Talagno gedaan had.
Maria Doria schreef hem uit Barcelona, dat hij goeden moed moest houden en flink brutaal moest zijn, maar hij gewende zich slechts moeilijk aan haar verlies en was zeer verbitterd op den impresario, omdat deze hem niet, evenals Doria, voor zijn Spaansch theater geëngageerd had en hem alleen deed rondzwalken, van stad tot stad. Het was van het een op het ander gekomen, zij hadden onaangenaamheden gekregen, elkaâr verlaten en zelfs geprocedeerd, over geldzaken. Talagno had dit proces verloren. Het was nu het einde van den winter; hij had een paar weken rust genomen, neêrslachtig en moedeloos door al die moeite, en vol heimelijk verlangen naar eene verzoening met zijn impresario, zonder wien hij zich totaal niets voelde. En hij verzonk in eene doffe melancholie en meende, dat hij gelukkiger zoû geweest zijn, indien hij niet tot eene beroemdheid ware opgeschroefd geworden en in zijne duistere nederigheid gebleven ware...
Toen was het verzoek van de operadirectie zijner geboorteplaats gekomen en thans bevond hij zich aldaar, ontevreden, mismoedig, levensmoê...
| |
IV
Er waren twee repetities geweest en de avond der voorstelling brak aan. In de zaal was geen plaats onbezet. Talagno zoû optreden als Radamès in Aïda en men las op de affiches:
Mr. Tito Talagno chantera le rôle de Radamès en Italien.
De ouvreuses verkochten zijne portretten in de couloirs...
Terwijl de ouverture begon, woelde achter de coulissen al de agitatie, die het begin eener voorstelling voorafgaat. Door den corridor van de kleedkamers der eerste artisten stommelde, met
| |
| |
hunne speren rammelend, een drom figuranten, gedost voor de eerste acte, en die als schapen naar de benedenwachtkamer gevoerd werden. Eenige choristen, priesters in lange, witte gewaden, Egyptische vrouwen en krijgslieden kwamen en verdwenen en er vormden zich op het tooneel kleine groepjes, waarvan enkelen, nu en dan, door de kijkgaten van het scherm tuurden. Haastige zenuwachtige bevelen werden gegeven, de pompiers plaatsten zich op hunne posten, de machinisten verdwenen. De deur van den foyer der artisten stond open en een paar zangers zaten er, met een gelaten verveling, te wachten, terwijl de contralto, die Amnéris zong, eene groote, dikke vrouw, reeds op leeftijd, zich vol ernst voor den spiegel bestudeerde...
Talagno was nog in zijn loge. Het was een zeer klein kabinetje, dat anders den beiden ténoren van het operagezelschap toegewezen was, en dat de directie, uit égard voor hun grooten gast, nu met eenige planten had laten groen maken en met eenige luxe had laten inrichten, zoodat er een canapé stond, een carpet lag en bougies voor den spiegel brandden.
Talagno was gevoelig voor zulke attenties, maar in zijne mismoedige, ontevreden stemming, vond hij het niet noodig hiervan iets te laten blijken en liet hij zich deze hulde welgevallen als iets zeer gewoons. Gedurende de repetities had hij nu en dan een nijpende angst voelen oprijzen en het was hem dan geweest, of al de glans zijner stem plotseling zoû uitdooven. Ook nu sidderde die angst hem met eene groote, kille rilling over de huid, en een heete koorts deed zijne oogen staren en verdroogde zijne keel, zoodat hij telkens slikte en met de tong het verhemelte bevochtte. Maar hij hoorde reeds bellen en den afroeper zijn kreet doen weêrgalmen:
- En scène pour le premier!
en hij dorst niet langer op zich te laten wachten. Hij rilde echter onophoudelijk en liet zich, hoewel het stikkend warm was in het kabinet, door zijn Italiaansch knechtje - le page de Mr. Talagno, zooals men hem schertsend noemde - een wijden, bonten mantel voorzichtig op de schouders hangen; daarna de deur openen. In
| |
| |
den corridor ontmoette hij den régisseur:
- Ik wilde u juist waarschuwen.
- Dank u. Ik ben klaar.
Hij huiverde onder den pels.
- Vindt u het hier koud?
- Een beetje...Ik bèn koûelijk...
Het was achter het tooneel zeer klein en benauwd; de ris kleedkamers der eerste artisten was, gescheiden door den corridor, vlak achter de scène. Boven en beneden waren de kleed- en wachtkamers der choristen en figuranten. Een deur voerde naar een binnenplaats, waar de decoratieloodsen stonden en het tochtte steeds bij die deur. Achter de coulissen van het tooneel zelve stonden, tegen elkaâr opgeschoven, de schermen, die in de volgende actes van Aïda zouden gebruikt worden. Een stoffige mufheid, doorgloeid met de schroeiende warmte, die langs het traliewerk der hersen neêrblaakte, bedierf er de lucht.
In den geopenden foyer zag hij de wachtende artisten hem tegenstaren en hij lette op, dat hun gesprek plotseling staakte en dat zij zijn costuum zochten te begluren, waar het uit den, los omgeslagen, pels heenschitterde. Hij groette even, met een glimlach, terwijl het knechtje, een vroolijke jongen met zwarte kijkers en verward krullend haar, den bonten mantel voorzichtig afnam en de plooien van het costuum sierlijk schikte, met de handige vingervlugheid van een kamenier. De bas, die de rol van den opperpriester zong, trad dadelijk nader en de beide acteurs begaven zich op het tooneel, tusschen de Egyptische colonnades der decoratie, achter het dichte scherm.
De ouverture was geeindigd, de orkestmeester belde, het scherm rees op. Zoowel Talagno als de bas hadden dadelijk hunne theatrale pose's aangenomen. Terwijl de bas zijn recitatief inzette, bonsde Talagno het hart in de borst. Zijn Italiaansche antwoorden klonken dof. De zaal schemerde hem verward voor de oogen en telkens slikte hij. En eensklaps daverden de fanfares uit het orkest op en bevond hij zich alleen...Hij moest zingen.
Maar de koorts, die over hem heen gleed, de droogte van zijne
| |
| |
keel, die stof en vuur scheen te zuigen, benauwde hem en telkens ademde hij te kort of te lang. Hij verzamelde al zijn aplomb, hij dacht aan dien eersten avond, toen hij zonder Maria Doria was opgetreden, toen hij slecht gezongen had en toch niet was uitgefloten geworden. Hij nam dus zijne bevalligste standen aan en zong voort, moeilijk en droog, terwijl hij nu en dan een blik naar de loges sloeg en den directeur aan de entrée van het parterre zag staan.
Al die menschen wisten zijn eigenlijken naam, wisten van zijne familie af en sommigen herinnerden zich hem misschien als knaap. Het werd hem op eens, alsof hij nog een schooljongen was, die slecht zijne les opzeide. Hij vergat zijn roem, die reeds gevestigd was door de handigheid van zijn impresario; hij dacht er alleen aan, hoe die menschen, welke zeker reeds verwonderd de schouders ophaalden over zijn uitgebazuind talent, door zang en spel te winnen.
Maar het publiek verwonderde zich niet en haalde de schouders niet op. De eerste indruk, dien hij bij het rijzen van het scherm gemaakt had, was een van verblinding geweest, en men had in den aanvang niet gedacht er op te letten, hoe dof het metaal van die, zoogenaamde, gouden stem klonk. Want zooals hij daar stond in den gloed van het licht, straalde de fantastische pracht van zijn Egyptisch costuum als een weefsel van gesteente. Blauwe edelsteenen, die saffieren geleken, flonkerden op de mat zilverwitte stof en langs de zilveren franjes van zijn gewaad, dat tot aan de knieën reikte, terwijl zijn mooie beenen in een tricot van zilverdraad omgoten waren. Om zijne bloote, marmerachtig gevormde armen, kronkelden zich twee lange juweelen slangen van den schouder tot den pols. Hij droeg een hoofdtooi als van een sfinx, van zilver en blauwe steenen, spannend om voorhoofd en kruin, langs de ooren weggetrokken en aan weêrszijde waaiervormig uitgezet. En nog flonkerden diezelfde blauwe steenen om zijn hals, aan zijne ooren, op zijn gordel en over zijne sandalen.
Hij was steeds gewoon zelve zijne costumes te teekenen en meestal verschilden zij een weinig van wat men traditioneel ge- | |
| |
woon was te zien. De glans van al die pracht impressioneerde dan ook zoo, dat men wel niet anders kon denken, of hij was een ster, zelfs al zong hij niet altijd even gelukkig. Maar daarbij boezemde zijn jeugd, zijn mooi gezicht en zijne distinctie veel belang in en was hij het publiek, als met een tooverslag, sympathiek geworden, omdat het hem tot de hunnen rekende.
Na het tweede tafereel der eerste acte riep men hem dan ook tal van malen terug en toen hij in het tweede bedrijf als overwinnaar uit den krijg zijne zegetocht te Memphis hield, wekte alleen zijne komst, zijne ibiskroon, zijn, met juweelen bezaaide, mantel reeds een daverenden welkomstgroet. Hij gewende zich aan dit gejuich en voelde eensklaps, in plaats van zijn koortsigen angst eene groote onverschilligheid. Wat deerde het, hoe hij hier zong; hij was en bleef Tito Talagno en hij écraseerde het publiek alleen reeds met zijn naam...
| |
V
In den foyer van het publiek had zich, na die tweede acte, een kring van notabelen geschaard om zijne familie, die zich dien avond eenigszins exotisch gevoelde, als in een vreemd element. De advocaat, zijn zwager en zijne zuster, Mélanie, namen, ietwat gegêneerd, de complimenten aan, waarmede men hen overstelpte. Talagno's oom schudde met een bewonderend hoofd toestemmend bij al die hulde, maar zijne drie dochters, levendige, vroolijke meisjes, die het allerheerlijkst vonden, dat de beroemde ténor haar eigen neef was, hadden het hoogste woord.
- Van middag dineerde hij bij Mélanie, maar morgen komt hij bij ons! riep de jongste, Suzette, en zij riep het zoo luid, dat ieder tot haar opzag. Zij bloosde.
Victoire, hare oudste zuster, zag haar eveneens even aan, een beetje verontwaardigd over dat gegil, maar zij vervolgde aanstonds een levendig gesprek met den jongen man, die voor haar stond.
| |
| |
Ook de tweede, Beatrice, had zich daarin gemengd. De jonge man was journalist, tevens goed muziekkenner en had gezegd, dat hij een feuilleton zoû schrijven, over Talagno.
- En wat zal u van hem zeggen? vroeg Victoire vleiend.
- Heel veel goeds, natuurlijk. Dat mag wel niet anders, is het niet zoo?
- Waarom zegt u dat zoo ironisch? vroeg Beatrice.
- Dàt is een gewetensvraag...
- Zegt u nu eens eerlijk, wat denkt u dan van Talagno? riepen zij beiden nieuwsgierig.
- Ronduit?
- Ronduit.
- Ik denk van Talagno, dat hij zich brillant weet te kleeden. Dan, dat hij een knappe jongen is. Dan, dat hij veel stijl heeft en zooveel talent van dictie, dat het bijna genialiteit wordt. Dan, dat zijn actie volstrekt niet conventioneel is...
- O, het is genialiteit! besliste Victoire kalmweg. Zijn actie is aangrijpend. Maar de klank, het orgaan...?
- De stem zelve lijkt mij zeer alledaagsch en zelfs wat fragile in het hooge borstregister voor een fort-ténor...Ik was telkens bang, dat er iets in breken zoû. Zulke stemmen zijn bij dozijnen te vinden...
- Maar meneer!!! gilden zij allen ontzet.
- U vergeet, dat Talagno altijd zingt en nooit schreeuwt of blèrt! riep Suzette onstuimig en vol strijdlust. Bij dozijnen te vinden, Talagno's bij dozijnen te vinden!!
- Geen Talagno's, maar wel zulke stemmen. De zijne is wel met tact geleid, maar verder is er niets buitengewoons aan. Onze gewone ténor zingt zelfs met meer zekerheid van zichzelven...
- Oh, mais c'est un sacrilège! riep Beatrice en sloeg hare handjes in elkaâr.
- Maar juffrouw Beatrice, in ernst: Talagno heeft tweemaal onzuiver gezongen! betuigde de journalist, in het nauw gedreven.
- Onzuiver!? Ik geloof, dat u de eenige is, die dat gehoord heeft!
- Dan heeft men het niet willen hooren!
| |
| |
- Natuurlijk, het diapason...begon Victoire.
- O, zeker, het diapason! beaâmde de journalist ondeugend.
Zij zagen alle drie hem verontwaardigd en woedend aan en rezen op, want de bel luidde.
- U wilde weten, wat ik dacht! verdedigde zich de journalist met een wanhopig gebaar, want men luisterde naar hen en hij vernam reeds in het rond kreten van afkeuring over zijne kettersche gevoelens.
- En gaat u in dien geest schrijven? vroeg Victoire uit de hoogte.
De journalist had bijna berouw over zijne oprechtheid.
- Denkelijk niet, ik zal nooit durven, als u me zoo boos aanziet...
Victoire haalde heure schouders op. De drie meisjes kwamen met veel beweging en woede hare loge binnen, gevolgd door papa. Papa, die in de koffiekamer was geweest en dus den twist in den foyer niet gehoord had, werd nu van drie kanten overstelpt met verontwaardigde verhalen.
- Heeft u nu ooit zoo een verwaandheid gehoord? vroeg Beatrice met eene klem op iedere syllabe.
- Ach, Tito zal zich dien onzin niet aantrekken; je begrijpt, hij is daarboven verheven! meende de verstandige Victoire.
- Het is alleen jalouzie van zoo een broodschrijver! riep Suzette en zij riep het weêr zoo luid, dat zij opnieuw bestraffende blikjes en zelfs tikjes van waaiers kreeg.
| |
VI
Talagno's onverschilligheid deed hem zeer veel goed en hij zong de groote scènes der derde acte met zulk een éclat, hij speelde zijn wanhoop in den onderaardschen kerker van het vierde bedrijf met zulk een dramatische kracht, dat de geheele zaal zich gewonnen gaf. Aan het luide applaus kwam geen einde en groote, gouden lauwerkransen, met lange linten, werden hem door den régisseur overhandigd, terwijl een regen van kleine, groene kransen uit de loges van den tweeden rang op hem neêrdaalde.
| |
| |
Na de voorstelling had hij de voornaamste acteurs en actrices, die in Aïda hadden meêgespeeld met den directeur op een souper genood in zijn hôtel. Vóor dat souper was hem een serenade gebracht, die hij, te midden zijner invités, van een balcon had aangehoord. Zijn succes was volkomen en toch gevoelde hij zich niet tevreden over zijn avond, in zichzelven geërgerd over zijne onzekerheid gedurende de twee eerste actes.
Over het algemeen was het publiek echter, toen het tot nadenken kwam, ook niet tevreden en meende men, dat Talagno wel zich buitengewoon costumeerde, dat hij met gloed acteerde, maar tevens, dat zijne gevierde stem...eene groote teleurstelling was. De drie meisjes hadden den volgenden middag, van tal van kennissen, zulke barbaarsche meeningen gehoord en zij hadden hun beroemden neef met veel warmte moeten verdedigen.
Zij zaten hem nu te wachten, want hij zoû ten hunnent komen dineeren en Suzette vroeg:
- Zullen wij hem iets vertellen, van wat wij gehoord hebben?
- Wel neen, dat zal hem geen pleizier doen! meende Beatrice.
- Maar integendeel, Bea! riep Victoire uit. Hij zal zich er dol om amuzeeren. Ik ga hem alles vertellen, alles...
Toen hij dan ook kwam, glimlachend, innemend, zoo gedistingueerd in rok en witten das, dat zijn nichtjes bijna vergaten, hoe zij hem den vorigen avond hadden zien schitteren van zilveren franjes en reusachtige saffieren, vertelde Victoire hem aanstonds alles, alles...Neen maar, vond hij het niet kostelijk amuzant, zulke bespottelijke praatjes te hooren over vertellen? Zulke kunstopinies uit een binnenstad?
Hij lachte zacht en streek langzaam met zijne witte hand over zijn kort geknipt haar en geschoren gelaat en Suzette vond hem alleraardigst eenvoudig, toen hij met neêrgeslagen oogen zeide:
- Ach...amuzant! Het doet me altijd leed als het publiek niet tevreden is geweest...
Victoire echter meende, dat hij wèl goed was, als hij zich zulke bêtises aantrok en zij was een beetje geërgerd, dat hij niet integendeel er om geschaterd had, om die bêtises.
| |
| |
Dien avond las Suzette de recensies voor uit de beide couranten. Zij besloegen heele kolommen, beschreven zijne costumes en roemden zang en spel, vooral van de twee laatste actes, ten zeerste. Zij vloeiden over van dankbaarheid, dat Tito Talagno wel hunne stad had willen komen bezoeken. En Talagno slaakte een zucht van verlichting, want de recensenten hadden zijne invitaties voor het souper van den vorigen avond beleefd afgewezen en hij was wat angstig geweest...Hij was nu eenmaal zoo; hij bleef angstig voor wat men van hem zeide. Want hij voelde, dat zijn roem zoo wankel was.
En daarom was het, dat hij alle moeite had te blijven glimlachen, toen Suzette hem met eene woedende stem het feuilleton voorlas van den jongen journalist, die niet meer bang scheen te zijn voor Victoire's booze blikken en beweerde dat Talagno zeer veel tact, handigheid, gemakkelijkheid, savoir-faire had, maar zeer gewone stemmiddelen.
Talagno zeer gewone stemmiddelen!
| |
VII
Dat feuilleton had hem uit zijn humeur gebracht, toen hij dien avond in het hôtel terugkwam. Het Italiaansche knechtje overhandigde hem dadelijk een briefkaart. Het was Maria Doria, die hem schreef:
Cher Tito!
Je suis à Paris, Hôtel Continental. Ecris-moi; je veux entendre de tes nouvelles. Je m'ennuie.
Maria.
Een oogenblik bleef hij met de kaart in zijne vingers draaien, in gedachten verloren. Toen schoot hem iets door den geest als een helderen glans.
- Benedetto! riep hij.
Het knechtje trad nader.
| |
| |
- Pak de koffers. Wij gaan morgen vroeg weg.
- Waarheen, meneer?
- Naar Parijs.
- Goed, meneer.
En terwijl hij, op een bank gezeten, nog met de kaart speelde, vol van de klaarte van dien helderen glans, volgden zijne oogen onwillekeurig Benedetto, die reeds in de slaapkamer bezig was en met voorzichtige vingeren, de kostbare gewaden van Radamès opvouwde.
| |
VIII
Den volgenden middag zat hij in Maria Doria's salon, waar de zon afgeweerd werd door stores en zeer laag geplooide satijnen en guipure gordijnen. Zijzelve lag op heur divan, het losse, zwarte haar met een goudblauwen gloed overtogen, en zij had zich nog niet gekleed, want een losse peignoir van witte kant en roomkleurige linten schuimde als een golf van luchtigheid over haar heen. Op een teen van heur klein voetje wiegelde zij een goud muiltje, dat telkens dreigde te ontglippen. Een groote bouquet van orchideeën, wier steelen samengebonden waren met een breeden, roze strik, was met strik en al in een kristallen vaas vol water gezet, en geurde op een tafeltje naast haar. Ook stond daar een satijnen bonbonnière, waaruit zij telkens een fondant nam. En zij lachte helder en klaar, met een zeer hoog lachje, terwijl zij de armen onder het hoofd boog.
- Je was dus weêr ontevreden over jezelve? vroeg zij.
- Ik heb zelden zoo slecht gezongen...
- Dat beweer je altijd na een voorstelling. En je zingt altijd heel goed. Goed genoeg.
- Neen, neen...
- Ik verzeker het je. Je moet jezelven niet zulke vreeslijke eischen stellen. En je moet bedenken, dat de menschen toch altijd tevreden zijn. Ze kunnen je den eenen keer minder vinden dan den
| |
| |
ander, maar tevreden zijn ze altijd, of ze doen alsof.
Hij lachte even, en hij voelde zich reeds gelukkiger, gestreeld door haar glashelder lachje, door den zachten parfum van hare witte kanten.
- Wat ga je doen van den zomer? vroeg zij.
- Ik weet het niet. Een beetje respireeren ergens aan een strand, op Biarritz of Villa Franca.
- Je weet, dat ik misschien nog in Covent-Garden optreed?
- Neen...
- Je leest niets, naar het schijnt. 't Heeft overal in gestaan maar toch is het nog niet gedecideerd.
- En waarom is het nog niet gedecideerd?
Maria Doria zuchtte met een gebaar vol mismoedigheid.
- Ach, wat zal ik je zeggen...Iemand heeft de dwaasheid op me verliefd te zijn. Goed verliefd, weet je. Pour le bon motif.
- Ga je trouwen?!
- Dat is het juist, wat ik mezelve ook afvraag. Ga ik trouwen of ga ik niet trouwen. Ik weet het niet, parole d'honneur, ik weet het niet...Het is een goede jongen: een graaf, weet je.
- Kolossaal!
- En nog al rijk, ten minste naar het schijnt. Een Portugees. Maar dom, dom...
- Vervelend dom?
- O, zoo dom...
- Was het zijn schuld, dat je me schreef: je m'ennuie?
- Heb ik je dat geschreven? Dan zal het wel zijn schuld geweest zijn. Maar wat raadt je mij nu aan, te trouwen, of niet te trouwen?
- Niet te trouwen. En met mij van den winter samen te reizen en samen te zingen.
Zij lachte en zag hem zacht aan. Ze mocht hem heel gaarne, en was er trotsch op, dat hij door haar, met haar, zooveel geworden was.
- Die Tito! sprak ze. Maar ach, waarom zoû ik niet...Met jou reizen is tenminste amuzanter dan met mijn graaf trouwen. Weet je wat...wil jij met me trouwen?
| |
| |
Hij schaterde het uit.
- Verlang je zoo getrouwd te zijn? Coûte que coûte?
- Het geeft aan een vrouw een steun, vind ik...Wat zeg je, zoû je willen?
- Vraag je het in ernst?
Zij haalde hare schouders op.
- Natuurlijk! zeide ze.
- En vroeger vond je het zoo dwaas, toen ik je alleen maar woû omhelzen?
- Ja, maar dat hoeft ook niet, zelfs niet al zijn we getrouwd.
- Neen, als ik je niet omhelzen mag, wil ik je ook niet trouwen.
- Nu goed, laat het dan maar tot omhelzen komen...
Hij stond op en kuste haar eenige malen, steeds lachende. Zij, ook lachende, weerde hem af en draaide met heur hand op zijn kort geknipt haar rond.
- Wat een curieus bolletje...Het lijkt wel een borstel...het flatteert je niets, zoo een kale kop. Dus, we trouwen?
- Goed.
- Van den zomer?
- Uitstekend.
- En zal je jaloersch zijn?
- Maar natuurlijk. Vooral als je Portugeesche graaf ons nareist.
- Hij? O, hij is zoo dom...
Zij hadden samen zeer veel schik, en hij was naast haar op den divan komen zitten en speelde met heure lange linten.
- En raad me nu verder, sprak ze. Wil ik dan ook maar in Covent-Garden optreden?
- Waarom zoû je niet? Maar engageer je alleen voor een paar gastvoorstellingen. Want je gaat nu meê naar Villa-Franca, niet?
Zij lachte steeds door en drong hem een fondant tusschen de lippen.
- Goed, goed,...Dan zal ik ook de voorwaarde bedingen, dat jij met me meê optreedt in Covent-Garden, vindt je dat goed?
- Uitmuntend.
- Wat kunnen wij het toch goed samen vinden, niet waar? riep
| |
| |
zij, dol van uitgelatenheid en zij poogde een handvol fondants tusschen zijne lippen te stoppen, terwijl hij zich verweerde, hare armen vastgreep, en de kanten peignoir bijna tusschen hun gedartel scheurde...
| |
IX
Eenige weken daarna las men in de twee couranten van Talagno's geboorteplaats, dat de beroemde ténor met Maria Doria in Faust, Lucia di Lammermoor en Romeo e Giulietta te Londen, gedurende den schitterendsten tijd van de season, een éclatant succes had gehad. Er was sprake van een huwelijk tusschen de beide artisten, maar zekerheid was dit nog niet. Wel wist men uit een goede bron, dat Talagno zich met zijn impresario, wiens theater in Spanje failliet was, en die op zwart zaad zat, verzoend had en den volgenden winter onder zijn geleide met Maria Doria naar Amerika zoû tijgen. Maar niettegenstaande deze berichten van roemruchtige theatrale overwinningen bleven eenige eigenzinnige, verstokte muziekliefhebbers in het stadje volhouden, dat Talagno hun...een teleurstelling was geweest. Victoire, Beatrice en Suzette echter beweerden, dat de pers te Londen het beter wist dan de pers te hunnent, en zij verdedigden hun neef steeds met dezelfde warmte. Ook hadden zij zich gebrouilleerd met den jongen journalist.
Den Haag, 29 Juni '88
|
|