Hellanodiken, met den dichter in hun midden, en zij wezen hem achter een balustrade een bronzen zetel aan; er waren zetels voor de anderen ook; aller oogen gingen naar hun groep. En allen juichten. Zij juichten den dichter toe, Pindaros, die zich daar zette en het scheen of de koning van dit feest, dat was om de heilige instellingen ter eere van schoonheid en kracht der mannelijke lichamelijkheid, een vorst van den geest was; een dichter. De tegenstelling was roerend voor alle die Hellenen en Helleensch voelende vreemden om hare harmonie: het scheen, de duizenden gevoelden de harmonie, werden geroerd door de tegenstelling: te zien dien ouderen man, in zijn lange, witte gewaad, tronen op den bronzen zetel, den lauwerkrans om de reeds grijze lokken, om te regeeren dit heilige feest van Schoonheid en Kracht, te zien dien dichter, die omdat hij dichter was en om geen andere reden, de koning was van het Feest te Olympia; dit deed zwellen het harte der menigte en toen zich twee Siciliaansche koningszonen ter zijde zetten van hem maar lager en op kleinere, bronzen zetels, als waren zij niet meer dan zijne minderen, daverde een tweede duizendstemmige juichroep over de wallen het Stadion over en omechode het gelauwerde hoofd van Pindaros...
En Kallirhoë, om zich heen luisterend, hoorde... Zij hoorde van den Thebaanschen zanger.
- Een Boiotiër is toch zoo dom niet, als men meestal meent.
- Niet iedere Boiotiër is Pindaros!
- Wie overwon hem in de wedkampen der Poëzie?
- Overwon Korinna hem niet?
- Korinna overwon hem, zeker... Vijf malen zelfs overwon zij hem, won zij de prijs...
- Maar zij erkende zelve, dat hij toch grooter dichter dan zij was...
Het was één oogenblik of niet de aanstaande wedloop, of dichterwedstrijd het belangrijkst was, maar eigenlijk waren die belangen gemengd...
En Kallirhoë hoorde, dat zoowel Korinna als Pindaros de leerlingen waren geweest van Myrtis, de dichteres. Zij hoorde van