| |
| |
| |
XXV
Indien gij mij vraagt, wat mij het meeste, het allermeeste getroffen heeft in
Japan, dan antwoord ik: Nikko.
Laat ons eerlijk zijn: de Trits der Beroemde Landschappen is van een groote
schoonheid. Maar deze schoonheid hangt zeer af van de stemming der natuur zelve.
Ik heb van deze trits of drievuldigheid er twee gezien: ik zag Miyajima en
Ama-no-Hashidate. Voor ik van Nikko zelve verder vertel, wil ik vertellen van
deze twee zoo beroemde landschapschoon-heden. De derde, - die van Matsushima -
de grillige reeks eilanden, met de fantastische en mystieke namen, mochten mijne
oogen niet aanschouwen.
Miyajima, met aan zee zijn heiligdommen, die als op vlotten zweven in het parelen
licht van vochtigen maannacht, ijlschemerend wijd en mystiek over zacht
zilveren, effene wateren, over de bevend donkere silhouetten van tempeldaken,
terwijl de toriï geheel doorspoeld van den wonderen vloed, daar rijst als een
mystieke poort der goden, en de hertjes ginds, nauwlijks nu en dan zichtbaar,
hunne dwalende, fijn viervoetige silhouetten in optrillend park en bedauwde
weide, iets van paradijsdieren krijgen in den glanzig doorwademden schemer,
Miyajima kan wonder-, wonderschoon zijn. Maar mede moeten werken nacht, maan,
zeelucht en licht, en zij alle moeten stemming weven. Miyajima moet ge zien, en
ziet de Japanner vooral op zulk een stemmingvollen maannacht. O, hoe groote
tooveresse is de maan, de volle maan, als zij neêr strijkt met hare limpide
gloriën over een dergelijke zee, dergelijke tempelgebouwen, en vooral omhoog
rijst achter de granieten zuilen en sierlijk gebogen architraaf van de toriï,
die niet anders | |
| |
torst dan het onzichtbare, dan de pareltintige,
wijde lucht, dan de zilveren manenacht! Overdag kan die toover worden verstoord,
als de ebbe de wateren meêsleept en wijkende mede spoelt, als de tempelgebouwen
op hunne palen iets krijgen van een bad-etablissement, als een visschige
uitwademing stijgt uit de natte zanden.
Ama-no-Hashidate is de tweede officieele landschapschoonheid. Het is toch wel
aardig van de Japanners zoo officieel drie grootste natuurschoonheden aan te
stellen als vertegenwoordigende de Japansche natuur. De dijk, die is de Ladder
des Hemels of de Drijvende Hemelbrug, ligt niet ver van het stadje Miyazu en
steekt zich uit in de lengte, maar als in het verkort voor onzen blik in een
zijgolf van de baai. Pijnboomen rijen zich over de smalle strook van den dijk,
en verliezen zich in verschiet. Ter eene zijde kan de zee zieden van woede, ter
andere zullen steeds de wateren liggen in nauw bewogene stilte. Op eene
heuvelhoogte, die baai en dijk, zee en bergen overziet, wringt zich nog tegen
den hemel aan de eeuwenoude pijnboom, waaronder eenmaal Saion Zenji, zeven
eeuwen vóór de geboorte van Christus, zich nederzette in kluizenarij en honger
en koude trotseerde, om, weidende zijne blikken over het schoone landschap, dat
de bergengordel omsnoerde, te peinzen over de hoogere dingen, die der ziele
zijn. Het landschap is vol emotie. De schoonheid er van is het grootst in
mistigen ochtend of wederom parelneveligen maannacht. Het moet weggedoezeld zijn
in even hier en daar wat onzienlijkheid. Het moet te raden geven en te droomen.
Ge moet u de legende van den heremiet hier herinneren op dezen heuvel waar nog
steeds, laten wij het aannemen, dezelfde pijnboom zich wringt, die er zich wrong
zeven eeuwen vóór Christus. Ge moet gelooven, dat de kluizenaar, stervende bijna
van honger, hier zich voedde met een van koude bezweken hinde, hetgeen een
Boeddhistische zonde was. Maar dat de Godin der Erbarmende Genade, Kwannon, hem
zichzelve geboden had in den vorm der doode hinde, om hem te redden voor het
Heil der Menschheid, wie hij predikte de heilige Waarheid. Voelt ge u wegzweven
hier op den heuvel, in Boeddhistische meditatie en is parelen morgenmist of
parelen maannevel gun- | |
| |
stig, dan wordt de dijk voor uw blik een
hemelladder of een drijvende hemelbrug. Ge mist zelfs niet de vuurvliegjes, die
er in de zwoele zomernachten zwermen bij duizenden en die de behaagzieke en
dartele Japansche vrouw er gaat vangen om ze tegen boezem en kapsel te laten
schitteren en sterven. Dit is te wereldsch, dan dat gij het in uwe meditatie
zoudt missen. De trippelende vrouwkens en meisjes, die de vliegjes vangen, zijn
te weinig aan de aarde ontstegen om zich eigenlijk te mogen wagen op hemelbrug
of ladder. Neen, mist en nevel, dageraad of nacht, geven de grootste schoonheid
aan deze tweede officieele landschapschoonheid van Dai-Nippon (Groot-Japan). In
den noen, in volle zomerzon is de dijk niet anders dan een dijk en verliest
Ama-no-Hashidate haar mystieke bekoring.
Nikko - hoewel niet als officieele landschapschoonheid beschouwd - is echter een
schoonheid, in welk licht, op welk uur gij er toeft. Met zijn mijlenlange
cryptomeria-alleeën (die beiden opgaan naar de in sombere schaduw van in
cryptomeria's gelegen sepulkerstad), wijkt de stemming niet van deze plaats. De
blijheid des levens is verre van deze stemming; de gedachte aan dood en
vergankelijkheid des levens blijft er dag en nacht drijven, al zijn de
tempelgebouwen en grafgesteenten, Ieyasu en Iemitsu gesticht, er van een
pracht-weelderigheid van kleur, lak en goud en brons, als ik geloof nergens in
Japan. Of de zon op gaat, zwak schemerend langs de immense cederstammen en
zwevende door haar cederloover, of zij zinkt in rossen brandgloed tusschen de
bijna zwarte wouddichtte der bosschen en parken, of het zwaar regent en de
machtige stralen langs stammen en door loover heen, of de weêr overwinnende maan
rijst over het looverdommysterie en doorzilvert de regenparels, die nog druipen
van het hooge bladergeheim... de stemming is, hoe anders ook telkens, nooit
geweken, dikwijls beklemmend, altijd van uiterste aandoening en sombere
schoonheid. En de Boeddhistische klokbel, die telkens tampt van uit de verte of
dichterbij zingt met een onvergetelijke litanie, is zoo ontroerend, dat nu, dat
ik dit schrijf, maanden nadat ik hier toefde, ik nòg in mijn oor, in mijn ziel
ontstellend meen te vernemen haar tot vrome overgave manenden klank, | |
| |
gedempt door het donkere, alomme loover dier boomen van wereldrouw.
Heeft deze stemming zich van ons meester gemaakt, dan moeten wij onze
‘sight-seeing’ doen of eigenlijk nog niet. Want, weet ge, de pracht, de
overladene pracht der tempels en sepulkers van Ieyasu en Iemitsu - die beide
Shogùns, die ons zoo weinig zeggen - zal misschien wel overstelpend maar zeer
zeker onttooverend op ons werken. Is het dus niet verkieslijker eerst het land
zelve te zien, de zeer bekorende omstreken, de Kirifuri-no-Taki-waterval te zien
storten van zijn plateau, in één, twee, drie, vier breede en dooreen warrelende
stortingen van schuimende en klotsende wateren, als of reuzehanden viermalen den
waterval tegen hielden en den vloed verspreidden links en rechts, of hij tòch
baan zich maakte, trots weêrstreving? En de Urani-no-Taki-waterval verder-op te
zien dalen als een contrast van den Kirifuri, in één breeden, rechten,
neêrvallenden, zwaren stroomstraal, die zich plots verwijdt in een uitgesproei
en -gewater naar alle kanten wevende het schuim, in den zwakken zonnestraal, die
tusschen de rotsen valt, een immens vochtig spinneweb, een ijl kantwerk van
regenbogenende draden, uit water en iris-kleur geweven. De Kegon-no-Taki stort
dan weêr verder omlaag van hooge hoogte als in een wijd ontvangbekken van
rotsen, die druipen langs alle wanden. Deze van vreemd heftig leven bezielde
watervallen - en hoe hier nièt te denken aan het Boeddhistische woord, dat het
stroomende water vloeit als het leven zelve, altijd, altijd door, uren, dagen,
jaren door, om toch, elke druppel, eindelijk te verglijden in de groote zee! -
zijn in de sombere cederkoepel-overschaduwde Nikko-landen, momenten van groote
natuurmacht en schoonheid. Het meer van Chuzenji, waar Japanners en
vreemdelingen verzomeren, is na deze heftige woede van wateren de kalme
waterstilte, en deze ijle houten brug de dicht-bij zijnde boorden vereenigend,
geeft om zijn eenvoudige broosheid als eene nagedachte, Boeddhistisch ook, dat
geheel ons leven niet anders is dan een brooze brug, een enkele eenvoudige lijn,
die twee boorden vereent...
Maar wij moeten de tempels en sepulkers zien. De donkere | |
| |
lanen uit,
zullen wij trappen moeten stijgen, tallooze trappen, die ons van terras zullen
voeren naar terras. Nikko zien is trappen en terrassen opstijgen, hooge,
gehouwen granieten trappen opgaan, in schaduw van cryptomeria-boomen. Hier zijn
wij de granieten treden gestegen tot de granieten toriï, die toegang geeft tot
het Mausoleum van Ieyasu. De Daimyo van Chikuzen deed haar in de zevende eeuw
uit zijne steengroeven houwen. Links verschijnt de vijf-verdieping-hooge pagode,
wederom een gift van een vazal der Tokùgawa's, tot welk geslacht de beide hier
begraven prinsen behooren. Bont, de pagode, rood, blauw, en verguld, te bont, te
rijk gebeeldhouwd, die houten friezen, buiten, om de eerste verdieping. Te bont,
te rijk omdat de idee der pagode te eenvoudig is van symboliek - het
bloemgelijke opstengelen van de ziel naar den hemel - om zooveel ornament te
dulden. Zoo niet al dat overdadige ornament, dan wèl toch de klokjes, die aan de
punten der vijf luchtig op elkaâr stapelende daken hangen en die klinken zullen
bij iederen windadem om den geloovige te doen herinneren, dat zijne gedachte
moet stijgen, stijgen als het sierlijke, lange, bronzen ornament op het bovenste
dak stijgt ten hemel. De details van houtsnijkunst dier friezen, - vogels,
bloemen, vlinders - zijn als al het wereldsche verwarren, al het drukke, toch
boeiende en bekorende, al het nuttelooze van het aardsche leven. Iedere vogel,
iedere bloem, iedere vlinder, hier in poëzie uitgesneden en hel gekleurd,
gelakt, verguld, is een symbool: vergeten wij dat niet, als wij dit alles te
druk, te bont, te woelig vinden.
Eenigszins verspreid liggen de verdere tempelgebouwen. Wij gaan door de Poort der
Twee Windstreekkoningen; hier zijn de schathuizen waar kostbare
processie-voorwerpen worden bewaard; de gewijde palankijnen, waarin de geesten
der twee verheerlijkte prinsen heeten te zitten op de gewijde optochtdagen; hier
is de Bibliotheek der gewijde schrifturen. Alle deze pavillioen-achtige gebouwen
liggen een weinig planloos, volgen elkander, het een na het andere, op, zeer
versierd, rood gelakt, bibelot-achtig, overladen met houtsnijwerk aan gevel en
dak, schitterend van kleur, bont en goud. Onder de cryptomeria-schaûw is het
verrassend. Een steenen balustrade met | |
| |
steenen neêrspringende
leeuwen; een klokketoren; een bronzen luchter, monumentaal groot, door den
koning van Luchu gegeven; een bronzen klok, gegeven door den koning van Korea,
luchter en bel onder daken beschut; een dito luchter, die wij, Hollanders - toen
te Decima toegelaten - eens schonken; beneden de trap tal van steenen votive
lantarens, van den grond rijzende, als steenen gnomen, paddestoelachtige
lichtdragers: dit alles is zeer interessant om stuk voor stuk te bezien, te
bewonderen, te waardeeren: het is alles van groote pracht, van groote kunst ook
dikwijls, maar het is alles overstelpend weelderig, woelig en aardsch, en van
Nikko's wondere stemming, die ernstig somber en Boeddhistisch vroom was
daarginds bij de wateren en boomen, is niets meer over tusschen dit
architecturale en sculpturale tempelgebouwencomplex, met duizenden, uw aandacht
eischen, détails. Ge weet niet waar uw aandacht te wenden, vooral omdat tòch
alles belangwekkend en bewonderenswaardig is. En wel aan Chineesch voorbeeld
laat denken en vermoedelijk dikwijls door Chineesche kunstenaars werd ontworpen
maar toch Japansch is in hooge mate, om het alleruiterst ge-exaspereerde der
decoratie en ornamentatie, zonder de meer sobere maat, waarin zulk een complex
van gewijde gebouwen in China zelve zou zijn gehouden.
Kunstvol dit alles en zóó volmaakt, dat opzettelijk een der zuilen van de
Yomei-poort, die naar de eigenlijke tempelgebouwen voert, gebeeldhouwd is met
het ingewikkelde patroon ondersteboven, om opzettelijk een fout te maken in dit
aardsche werk, omdat vlekkelooze volmaaktheid in aardschen arbeid geen geluk zoû
aanbrengen den geesten der beide hier ge-eerediende prinsen, noch het geheele
Huis van Tokùgawa, waarvan zij onder de voorvaderen tellen.
|
|