| |
| |
| |
XXIII
Gaan wij nog in Tokio den tempel der zeven-en-dertig Ro-nins zien. Zijn zij
historisch, deze helden, deze Samurai, deze ‘als op de golven van het leven
zwalkende’ ridders, deze ridders, die zelve ‘golven’ zijn, want meesterloos, en
die zich ‘en masse’ opofferden om hun Daimyo te wreken, hun Daimyo, die, in
Tokyo zijnde, niets anders gedaan had dan een fout in de etiquette tegenover den
Boodschapper des Keizers? Ik weet het niet, er is veel ingewikkelde legende om
hen heen; er is een langdradige tragedie over hen geschreven waarop het
Japansche theaterpubliek dol is; zij zijn, deze zeven-en-dertig, hun meester
trouw tot na den dood, de traditioneele bewakers van den Trouw. Vraag mij niet u
te geven het geheele verhaal hunner avonturen. De Daimyo's, hoe trotsche prinsen
ook, waren wel eens geene hovelingen, maar meer mannen, die uit den oorlog
kwamen en zich in hunne kasteelen nestelden - dus ruwe buitenmannen - zoo zij
niet door den Shogùn werden gedwongen hunne paleizen in Yeddo, Tokio's oude
naam, gedurende zekeren tijd te bewonen, eigenlijk opdat hun huisgezin gijzelaar
zoude zijn van den Shogùn. Nu gaat het lange, populaire verhaal hierover, dat
een dezer Daimyo's, Asano, door een raadsman, Kira, dien hij niet genoeg
betaalde, verkeerd werd ingelicht in welk ornaat hij den keizerlijken
Boodschapper moest ontvangen. Zoodat zijn ontvangst een onwillekeurige
beleediging was voor den Legaat van den Mikado, die nooit nog zoo een rustieken
Daimyo, onwetend van ceremonieel, had gezien. Een erfvijandschap volgt tusschen
den Daimyo Asano en zijn geldgierigen raadgever Kira, die hem er in had laten
loopen. En de bloedrijke, rustieke Asano gaat in het paleis van den Shogùn den
valschen Kira tegemoet en | |
| |
verwondt hem. Dat in het paleis van den
Shogùn tusschen edelen bloed wordt vergoten, is een misdaad, niet meer of
minder. Asano's goederen worden verbeurd verklaard; hij deelt zijn
zeven-en-veertig getrouwe Samurai mede, dat hij ze niet meer in dienst kan
houden, en sedert zullen zij zijn als ‘golven’, als ‘zwalkende golven’,
meesterloos en Asano wordt door den Shogùn bevolen ‘harakiri’ te plegen.
De ‘zwalkende golven’ willen hun meester wreken. Het drama der Trouw begint. De
Ro-nins verbergen hun plan. Kira echter beeft van angst voor hen, en zendt
spionnen uit. De spionnen melden, dat Kira niet van noode heeft angst te
koesteren: de Ro-nins, onder hun leider Oishi, koopen grond, bouwen een groot
huis, zijn iederen nacht in de Yoshiwara, dat is de wijk van pleizier, waar, in
de Groene Huizen, de mooie meisjes wonen.
Kira herademt: de Ro-nins denken niet aan wraak. Maar hij vergist zich; onder hun
druk geleef denken zij aan niets anders dan aan wraak, aan wraak! Sluiks zoeken
zij er achter te komen hoe Kira's woning gebouwd is. Want die willen zij
binnendringen. Een der Ro-nins trouwt met de dochter van den architect, die het
huis heeft gebouwd en krijgt het plan er van in handen. Een jaar lang bereiden
de zeven-en-veertig hun voornemen voor onder een uiterlijk van lichtzinnigheid.
Dan is de nacht, het uur daar. Zij dringen binnen Kira's huis. Zij vinden zijn
futon - bed van zijden matrassen - nog warm. Hij zelve is weg. Zij doorsteken
hier en daar met hun lange speren. Zij vinden hem eindelijk in het kolenhok en
trekken hem te voorschijn. Dat hij, die de oorzaak is van den dood van hun
meester ‘hara-kiri’ plege! Kira weigert; hij is een laffeling; hij poogt te
ontvluchten. Oishi slaat hem den kop af. En met den kop op een speer, trekken de
Ro-nins door Yeddo's straten. Het volk stroomt toe om hen te zien. Zij gaan naar
den tempel, waar de heilige tablet van Asano, met zijn ideogram, wordt vereerd
naar Shinto-wijze. Zij houden Kira's kop voor de tablet en juichen hun meester
te hebben gewroken.
De Shogùn bewondert hen. Maar zij hebben een zijner hovelingen vermoord, en hun
wordt bevolen, allen zeven-en-veertig, ‘harakiri’ te plegen. Hetgeen zij doen.
| |
| |
Legende of historie? Ik denk iets van beide. In alle geval liggen in den
Boeddhistischen tempel van Sengakuji deze Zeven-en-veertig helden begraven en is
hun kerkhof een pelgrimsdoel voor nog steeds hònderden Japanners. In eens,
midden in Tokio, treft u dan zooiets vreemds, antieks, ongelooflijks. Want voor
de eenvoudige graven, rechte steenen, der zeven-en-veertig, branden als een
eeuwig vuur, de wierookstokjes, iederen dag, ieder uur, ieder oogenblik
vernieuwd en aangestoken aan gindsche vlam, en de stokjes telkens weêr in de
witte asch geplaatst. Niet door priesters, maar door duizenden bezoekers. Het is
klein, dit kerkhof, dit tempeltje, een beetje rommelig. Maar er hangt een
vreemde stemming over, buiten alle Japansche moderniteit om...
In een zaaltje ziet ge, op estrades, de bont geschilderde, houten, zeer stoffige,
zeer verwaarloosde, niet mooie beelden van deze Ro-nins. Zij treffen vooral door
hunne dramatische houdingen, zittende, staande, en enkelen op het punt de sabel
zich in den buik te stooten.
Terwijl ik toezag naar dit panopticum, dat u alle stemming, opgedaan in het
kerkhofje, weêr doet verliezen, liep een groote rat langzaam van achter een der
Ro-nins naar voren, om weêr te verdwijnen achter een der andere beelden. En het
geheel was mij een raadsel: die stadige wierook, buiten op het kerkhof, en, hier
binnen, die stoffige, verwaarloosde beelden en die rat.
Mijne vrouw moest absoluut eenige shopping doen en wij gingen naar de groote
Bazar, het groote Warenhuis. Er was een trottoir-roulant; er waren ascenseurs;
er was een strijkje; je kon er koopen van af feest-kimono's tot jam en
tandborstels toe. Het was erg grootsteedsch. Aan den ingang kreeg je, alsof het
een tempel was, zakjes over je schoenen - die uittrekken behoefde gelukkig niet
- om niet de matten - zeer sporadisch - te bezoedelen. Parasols en parapluies
moest je afgeven en je kreeg een nummertje en precies als in den Louvre te
Parijs - nu meen ik het Museum - vond je je parapluie en parasol terug,
heelemaal in een soussol, bij een andere poort - den Uitgang - dan die je was
binnengekomen - den Ingang.
We hadden bij toeval nog al enkele vrienden her en der in | |
| |
Tokio,
allen op het punt te gaan zomeren in Chuzenji, in Karnizawa, of waar ook maar in
de bergen en die ons ‘Things Japanese’ vertelden. Zij vertelden se ons zoo maar,
in de conversatie en als meer dan een praatje geef ik ze u ook niet terug.
Spionnage? Ja, het is een bekend feit, aan alle ambassades en legaties, te
Tokio, dat er iedere brief, die komt of weggaat, gelezen wordt door de
bedienden, waarvan de meesten spionnen zijn. Papiermanden worden geleêgd,
doorzocht, verscheurde brieven worden aan elkaâr gevoegd en gelijmd. Importante
stukken worden dan ook uit de ambassades of legaties steeds aan particuliere
couriers meê gegeven. En verder troost men zich er mede, dat minder belangrijke
stukken en brieven, vóór zij u bereiken, door een speciale manier van openen,
waarvoor een cursus bestaat, steeds reeds bekend zijn ter plaatse, waar dit
belangrijk gevonden wordt.
Iets anders, dat wij hoorden. Een keizer of prins doet niet behoorlijk te sterven
op een andere plaats dan in zijn paleis te Tokio. Toen de laatste keizer stierf,
ik geloof op een zijner buitenverblijven, hield men zijn dood geheim, kleedde
het lijk in uniform en statie, en vervoerde het per spoor, gesteund door twee
adjudanten, alsof het leefde. In den keizerlijken landauer werd het weggereden,
zichtbaar den volke, naar het paleis te Tokio, en daar eerst kon de, reeds twee
dagen doode, keizer, officieel sterven.
Nog iets anders, dat wij hoorden. Er is de Peers-club, waar de groote
aristocratie lid van is. Deze club heeft dikwijls een concours van eten. Er
wordt den concurrenten voorgezet een Japansch, een Chineesch, een Europeesch
diner. Zij moeten alle drie verorberen. Er worden prijzen uitgedeeld. Ik weet
niet meer welke ministers en hoogste autoriteiten verleden de eerste en volgende
prijzen verwierven; de eerste-prijs winner verorberde alle de drie malen; de
anderen bleven steken bij Chineesch of Europeesch. Dit zijn dezelfde Japanners,
die anders dwepen met thee-ceremonie - cha-no-yu - de thee, die u in
‘levensverrukking’ brengt; wier dochters drie jaren lang leeren bloemen te
schikken zoodat de eene steel niet te kort of te lang bij den anderen afsteekt,
en die op keizerlijk bevel oden dichten om en bij Nieuwjaar. Begrijp het maar,
even als | |
| |
de Ro-nin-tempel, met de wierook hier en de rat
daarginds. Bij mij blijven de ‘gemengde’ indrukken over dit land en volk
heerschen.
Vergeef mij, lezer, al deze onsamenhangende mededeelingen. Ik vond ze teekenend,
en dacht, dat ze u interesseeren zouden, in hun onsamenhangendheid. Vindt ge het
niet mooi, dat in deze zomermaanden millioenen pelgrims opgaan niet alleen den
Fuji, maar ook tal van andere heilige bergen? De meeste bergen in Japan hebben
heilige tradities; de pelgrims, in deze maanden, gaan ze allen op. Japan is in
deze zomermaanden als doorsneden door legioenen van pelgrims, die voor geene
vermoeienis terugdeinzen, om de heilige plekken te bezoeken. Alleen het beeld al
lijkt mij als een sproke; dit land van bergen, waar, in sneeuw, regen of
brandende zon, dit geheele volk in zijn mooiste openbaring, zonder te denken aan
Westerschheid, opgaat, opgaat, afgronden langs, de gezwollen rivieren over, naar
altaren, naar grotten en kloven, waar heremieten eeuwen geleden hebben gepeinsd
en waar nu deze tijdgenooten treden willen denzelfden weg, tasten willen
dezelfde rotsen! Bij zulk een beeld van Japan, valt geheel Tokio in het niet en
telt niet mede.
Vergelijk nu even bij deze vrome pelgrims, veel uit den boerenstand, maar ook
velen uit alle standen, de ‘businessmen’ uit Japan. Lees eens ‘Japan’, het
schitterend uitgegeven maandblad van de Scheepvaart-Maatschappij
Tokio-Kisen-Kaisha, die over Honolulu naar Amerika vaart. In het Engelsch
geschreven, goed geredigeerd, met zeer interessante, gedocumenteerde artikelen
over ‘Things Japanese’ en met al de lachende ‘passenger’-gezichten, tanden
toonende, verzorgd door Amerikaansche tandartsen, die de reis ondernamen van
Amerika naar Japan. De brutaalste, prachtigst gepubliceerde reclame om toch maar
Japansche booten te nemen. Je zoû er zóó inloopen, zoo goed kennen zij dat,
hebben zij het den Yankees afgezien, zijn bijna hun meester!! En als je hun boot
genomen hebt, die heet Bekoorlijke Oceaan, Zilveren Oceaan, Geurige Oceaan of
Oceaan na den Dageraad - wij nemen den Oceaan van de Lente - wordt je, in Kobe
of Yokohama afgestapt, zoo je geen uitstekenden gids hebt, overgelaten aan | |
| |
al het ongemak van nauw één woord Engelsch sprekende spoor-,
hôtel-, of andere beambten.
Het is of zij het er om doen, u gemengde indrukken te geven. Doordringen tot hun
ziel is niet mogelijk. Evenmin als zij ooit doordringen tot de onze. Telkens
apprecieeren wij de groote, verheven maar eeuwen-oude, Oostersche traditioneele
dingen van dit volk. Telkens schokken ons de antipathieke dingen, de
oppervlakkig Westersch geponeerde of de, onverschillig voor ònze innerlijke
beschaving, ons als beleedigende laatdunkendheden. Vernis, oppervlakkig vernis,
al die Westerschheid om mede te kunnen doen en zich te noemen een der drie
groote Wereldmogendheden. Barbaarsche grofheid: het Eetconcours der Peers.
Moderne leelijkheid: het Warenhuis. Ongevoeligheid: de vervoerde doode keizer.
Dan, plotseling, weêr, onverwachts, een extatische vroomheid aan de oude goden,
de roerende vereering van ouders en voorouders, een sentimentaliteit voor
poëzie, een Boeddhistische dóórziening van àl het ijdele der wereld, waarin zij
zelve toch een éérste rol willen spelen.
|
|