| |
| |
| |
XX
Ik heb ergens gezegd, dat de huidige Japanners geen musicus, geen schilder, geen
literator hadden, ten minste niet dragende de beroemde namen, die gaan over de
grenzen des lands. Dezer dagen las ik de Engelsche vertaling van Nami-Ko van
Kenjiro Tokutomi, en sedert weet ik, dat er een moderne Japansche literatuur
bestaat, al is deze ook niet overweldigend. Er zijn Japansche romanciers, die
realistisch-psychologische werken schrijven. Rondom Tokutomi zijn er anderen; er
zijn zelfs voorgangers. Ik wil deze schrijvers voor het oogenblik niet
beschouwen; Tokutomi, die een beroemdheid is, geeft genoeg stof voor wat ik
zeggen wil.
De roman handelt tijdens den Japansch-Chineeschen oorlog. Stijl en manier zijn
een weinig sober en droog; niemand zal den schrijver bloemrijkheid verwijten;
oproeping van atmosfeer om zijn personages is hem vreemd. Hij schijnt onbewust
te vermoeden, dat zijn Japansche lezer wel een Japansch huis, of landschap, of
zelfs oorlogsschip, midden in vollen zeeslag, zich kan verbeelden; zijn
decoratie is dus nihil. Maar zijn personages zijn wel menschen, al hebben zij
ook ieder iets als een dramatisch emplooi. Er is de zoete, tragische heldin, nog
geen twintig, Nami-Ko, - dat is zooveel als Freule Golf (voornaam) -, die met
groote emotie haar korten maar droeven levensweg naar een beter leven dan dit
aflegt. Er is de held, haar echtgenoot, een zeeofficier, gezond, hartelijk,
eveneens te edel. Er is Nami-Ko's vader, een generaal met vele goede kwaliteiten
een zwaar bonkstuk - ik zie hem bij ons al door Roemer spelen: er is een
tooneelstuk uit dezen roman getrokken, dat steeds volle Japansche zalen trekt.
Er is een ‘ver- | |
| |
rader’, een neef van Baron Takeo Kawashima, den
zeeofficier. Met een ander type, dat wel knap geschetst is, levert deze heer aan
het Japansche gouvernement minderwaardig oorlogsmateriaal en steekt duizenden
yens in zijn zak. Dus, zulke dingen gebeuren ook... in Japan, daar een schrijver
in zijn eigen land, als door ons, ‘realistisch’ genoemd, het ons vertelt. Er is
de schoonmoeder van het zoete vrouwtje, zeer goed geteekend: de ‘schoonmoeder’
is nu eenmaal de traditioneele Schwiegermutter van de ergste soort en zij wreekt
zich, als zij de huismacht in handen houdt, uit herinnering van wat zij zelve
geleden heeft, hoewel zij er niet aan stierf. Eenige andere bijfiguren zijn met
relief geteekend.
Groote kleur heeft het geheel niet, wel emotie en goede psychologie. Litteraire
psychologie, zoo als wij allen, schrijvers, meer dan twintig jaren geleden
reeds, leerden te pas brengen in onze eerste werken, psychologie, waarvan de
hoofdwet deze is, dat de Mensch noch goed noch slecht is. Maar iedereen een kind
van atavisme en omstandigheid en milieu. Een voorbeeld uit het Japansche boek:
als de schoonmoeder hoort, dat Nami-Ko gestorven is, is zij werkelijk wel
treurig; als zij hoort, dat de bloemen, die zij zond, door den generaal, vader
van het droeve heldinnetje, zijn teruggezonden, is zij hevig ge-ergerd en zijn
voor goed hare tranen gedroogd. Deze litteraire psychologie, die wij, schrijvers
onzer generatie, eenmaal allen in onze ‘zielkundige romans’ beoefenden, is nu
vrijwel een truc geworden en jongere auteurs zullen goed doen dieper te speuren
in de ziel hunner personages.
De roman geeft een navrant beeld van het leven eener jonge Japansche, pas gehuwde
vrouw. Nami-Ko's moeder stierf aan de tering. Haar vader, de zwaar gebouwde
generaal, hield veel van het kind. Zij had ook nog haar ‘nurse’, hare ‘ama’, die
alles voor haar was. Met haar jongere zusje gaat het niet. Er komt een
stiefmoeder, Japansche, lang in Engeland geweest en vreemd verwesterd, maar goed
in enkele lijnen geteekend. Nu gaat het heelemaal niet meer met het een weinig
stille, eenzelvige, moederlooze kind. Maar een tante - lief type, niet al te
conventioneel - zal haar doen trouwen. De tante is de ‘go-between’ tusschen het
huis van den generaal Burggraaf | |
| |
Kataoka en het huis van de Barones
Kawashima. Geen huwelijk in Japan geschiedt zonder een tusschenpersoon, die een
bloedverwant of vriend van een der partijen is. Nami-Ko trouwt den jongen
zee-officier Baron Takeo Kawashima.
Het is allerliefst door den schrijver weergegeven hoe gelukkig zij is. Het is ook
zeer interessant te leeren uit de beschrijving der witte-broodsweken, dat er
liefde kan zijn in Japan. Er is dikwijls gezegd, dat er geen liefde was in
Japan, noch in hoogere, noch in lagere klassen. Een schrijver, niet anders dan
sober realist te noemen, geeft ons zonder eenige sentimentaliteit te kennen, dat
een zelfs door verwanten gearrangeerd huwelijk in Japan gelukkig kan zijn en vol
liefde. Het jonge vrouwtje is wèg uit het ouderlijk huis, waar zij niet overweg
kon met hare stiefmoeder en haar vader niet altijd zag. Zij heeft een man - de
tante heeft goed uit haar oogen gekeken - die er goed uitziet, gezond is,
blijmoedig, hartelijk, braaf en zijn jong vrouwtje lief krijgt. Zij krijgt hem
ook lief: hoe zoû het anders kunnen? Natuurlijk. Had tante gevonden een ànderen
echtgenoot met even zoo vele beminnelijke kwaliteiten, Nami-Ko had dien anderen
echtgenoot ook bemind. Zij heeft dus haar Takeo hartstochtelijk lief, even als
deze haar en wij kunnen aannemen, dat liefde bestààt in Japan. Maar er is deze
vreeselijke ‘draw-back’: een jong Japansch echtpaar woont niet op zichzelve maar
in het ouderlijk huis van den echtgenoot.
Takeo's vader is dood: er is alleen zijne moeder, die hij zeer vereert, als een
Japansche zoon alleen zijne moeder vereert. En de Japansche vrouw, die in hare
jeugd is als een moreel geslagen en getrapt hondje, dat er toch altijd lief uit
moet zien, keurig geblanket maar niet te veel, sober in haar donkere kimono, met
het minuscule familie-wapentje rond geborduurd op mouwen en rug, altijd
glimlachende wat haar stille leed ook zij, knikkende op hare buigende beentjes,
die verleerden rècht te loopen op hare geta's; gratieus toch steeds als ‘een
ijle wilgeboom’, het gewone beeld van vergelijking; haar zwarte, als verlakte
haar gekapt in ‘magé’ of liever ‘maru-magé’, - het hooge kapsel der getrouwde
vrouw; - de Japansche vrouw kent één oogenblik dat zij wraak neemt over alles
wat | |
| |
haar werd aangedaan in hare jeugdige jaren, toen zij niet
telde. Het is het oogenblik, dat zij ouder wordt. Meesteres in huis, als hàre
schoonmoeder het tijdelijke zegent. Nu heerscht zij over hare kinderen, van wie
zij strikte gehoorzaamheid eischt, van hare bedienden, die voor haar leven. Nu
heerscht zij, over hare schoondochter. Een moeder is in elk land jaloersch van
de vrouw van haar zoon. In Japan echter is de jonggehuwde vrouw, zoo zij eene
zachte natuur heeft als Nami-Ko, de martelares harer schoonmoeder.
Deze martelingen zijn zeer, zeer sober weêrgegeven. De schrijver, in zijne
soberheid, laat ze ons meer raden. Zij komen voor vooral als Takeo op zijn
oorlogsschip is. Teederste brieven worden gewisseld. Ja, liefde bestaat in
Japan. Deze accenten zijn uit het leven zelve afgeluisterd. Deze scheidingen van
den zeeofficier en zijn vrouwtje geven den schrijver lyrische zinnen in, geheel
binnen de maat, die hij zich stelde.
Nami-Ko, hoe gelukkig ook in hare liefde, trots het stille martelleven in huis,
wordt ziek. Zij heeft van hare moeder ge-erfd de kiem der ziekte, waaraan deze
stierf: tering. Tering is dikwijls in literatuur een op de traanklier werkend
motief. De schrijver heeft dat motief hier zéér sober gehouden. Nami-Ko,
langzamerhand, schijnt meer en meer te kwijnen.
Zij heeft haar man nog geen kind geschonken, als hare ziekte zich openbaart. Nu
treedt de schoonmoeder op. Kinderloosheid is in Japan een reden tot scheiding.
En er volgt een zeer dramatische scène - als voor het tooneel geschreven -
tusschen moeder en zoon, de respect eischende moeder, den eerbiedvollen zoon.
Zij eischt van hem, dat hij zijn vrouw terug zende naar haar ouderlijk huis.
(Dit kan met slechts enkele formaliteiten gebeuren). Hij weigert, hij
weêrstreeft haar. Hij gaat heen; zijn dienst op zijn oorlogsschip wacht hem; wij
leven mede den slag bij de Yalu-rivier - zeer sober, tè sober beschreven -, waar
Takeo gewond wordt.
Intusschen heeft de schoonmoeder niet stil gezeten. Zij heeft, nu Takeo na
hevigen woordenstrijd van haar is heen gegaan, eerst een onderhoud gehad met die
lieve tante - men herinnert zich misschien de ‘go-between’ -, die echter
heelemaal niet te vinden was om ook maar een hand te steken in deze schei- | |
| |
dingskwestie. De schoonmoeder, teleurgesteld, raadpleegt dan een
harer ingewijde vrienden: een der ‘verraders’ - niet zoo bar geteekend - en
knoeiers met regeerings-goederen en -gelden. En zendt hem naar den generaal,
vader van Nami-Ko. De verrader-afgezant heeft de gave van het woord, van het
beleefde woord: in zoovele beleefde woorden en met zoovele Japansche buigingen,
deelt hij den generaal mede, dat Takeo's jonge vrouw ziek is, vermoedelijk geen
erfgenaam zal baren aan het huis van Kawashima en dat dit vooruitzicht Takeo's
moeder zeer bezorgd maakt: een zoon en erfgenaam is àlles voor een Japansche
familie. Het is genoeg voor den generaal om zijn dochter met zachten dwang te
doen thuis komen in haar ouderlijk huis, terwijl Takeo, de echtgenoot, eigenlijk
nog van niets weet. Dit is volstrekt een Japansche toestand, zeer interessant in
den roman te zien beschreven.
Navrant is het leed van het zieker en zieker wordende vrouwtje. Brieven zendt zij
haar man, brieven zendt hij haar: als zij toch van elkaar houden, waarom kunnen
zij niet bij elkaâr blijven?! Een smartelijkheid van wederzijdsch verlangen
zweeft tusschen beiden: hij is gewond: zij mag hem niet verplegen. Zij zendt hem
zijden onder-kimono en krippen gordel en sneeuwwitte sokken - die met de spleet
tusschen de teenen - die haar eigen naald hem gewrocht heeft. Hij is geroerd,
heeft haar lief, maar is machteloos: de Japansche traditie der gehoorzaamheid
klampt hem in hare klauwen. Zij lijdt meer en meer, physiek en moreel, en is op
een oogenblik op het punt zich in zee te verdrinken. Dan een niet zeer artistiek
oogenblik maar tòch belangrijk. Zij wordt gered door een Japansche vrouw, die
Christin werd en Nami-Ko een bijbel leent. Er zijn tal van Engelsche zendelingen
in Japan, die vinden dat onze ‘Christelijke’ godsdienst beter voor een Oostersch
volk is dan Shinto-isme en Boeddhisme.
Enkele theatrale toevalligheden, die het op het tooneel wel zullen doen - ik
zeide reeds: uit dezen roman is een geliefd theaterstuk getrokken - pleiten ook
niet voor des schrijvers compositiekunst: in den oorlog redt Takeo, zonder het
te weten, in den nacht, den generaal, Nami-Ko's vader, die door sluipers belaagd
werd.
| |
| |
Maar een andere ‘toevalligheid’ is prachtig. Het is deze: de generaal brengt zijn
zieke dochter naar zijn buitenverblijf. Zij zitten in den trein. Een andere
trein passeert... Nami-Ko leunt even met den arm over de raampost naar buiten,
ziet in den voorbij stoomenden trein... Zij slaakt een kreet; zij heeft Takeo
herkend, die één oogenblik ook haar in de oogen ziet. Beiden buigen zij zich
naar buiten, wuiven elkander toe. En alles is weder voorbij.
Dit oogenblik van meest navrante levenswreedheid is, in de gewone soberheid van
den schrijver, zoo teeder en tegelijk zoo subliem, dat wij begrijpen hoe hoog
zijne Japansche lezers hem stellen. De Japanner is zeer gevoelig voor
dergelijken toestand van tragiek en poëzie en tevens is er in het geval van dit
korte wederzien, een Boeddhistische diepte, die de vlugge lezer niet voorbij mag
zien. Dit vermoedelijk laatste wederzien op deze aarde voorbereidt wederzien in
andere levens, in andere werelden. Daarom, de toevalligheid is
geen toevalligheid hier.
Nami-Ko sterft. Haar lichte, golvende, korte, tragische levenslijn is in het boek
teeder geteekend als met de ijle lijnen van enkele grauwe wolkjes, waartusschen
wat gulden licht speelt. En het boek eindigt met deze ‘toevalligheid’, een
theatrale en geene Boeddhistische: de generaal en Takeo ontmoeten elkaâr op een
herfstdag, ieder gaande met chryzanthemums naar het graf van Nami-Ko, waarover
zich een korte pijnboom wringt in des booms ceremonieele houding van rouw. Vader
en schoonzoon vallen elkaâr in de armen. Ik ben mij bewust, dat ik niet meer
gaf, dan een inhouds-opgave en iets van critiek. Maar het was mij zulk een
openbaring, dat er een dergelijke realistische Japansche schrijver bestond - en
meerderen bestaan òm hem - dat ik niet nalaten kon u van dezen werkelijk goed
litterairen en Japanschen roman iets te vertellen.
|
|