| |
| |
| |
XI
Indien ge nu werkelijk denkt er met twee, drie tempels, die ik u verleden liet
zien, van af te zijn, dan vergist ge u. Heeft een bezoeker van Japan niet
gezegd: indien ge duizend tempels en duizend geisha's in Japan hebt gezien, kunt
ge weg, niet eer. Ik weet niet of ik u duizend geisha's zal kunnen toonen - ik
ben aan mijn eerste nog niet toe! - maar zeer zeker weet ik, dat ge nog enkele
tempels met mij zult moeten doormaken. En dan, ze zijn werkelijk soms impozant!
Als ik u nu eens iets heel moderns mag laten zien, is de Higashi Hongwangi, de
Kathedraal mag ik wel zeggen van den Oosterschen tak der Boeddhistische
Hongwangi-sekte, - o, laat mij u die sekte niet nauwkeuriger analyseeren! - wel
iets zeer impozants, vooral als ge denkt, dat, hoewel in 1692 deze tempel
gesticht werd, het huidige gebouw dateert van ... 1895. Weet ge, tempels
verbranden telkens in Japan; daarbij komen soms aardbevingen voor; zeer gewoon
is, dat een tempel, van cederhout gebouwd en met cederbast bedekt, in twintig
jaren vervalt en dan op dezelfde plek of vlak er naast identiek herbouwd wordt.
Deze moderne kathedraal van het Boeddhisme is in haar soort een prachtig
indrukwekkend gebouw en zou u meer interesseeren zoo ge niet hetzelfde type,
ofschoon kleiner en intiemer, al twintig malen gezien had. Zoo zal Japan van het
Zuiden naar het Noorden wel zeer eentonig blijken van architectuur en van
landschap. Er is niet het felle interesse dat de toerist bijvoorbeeld in Italië
heeft, waar ieder klein stadje zijn eigen belang, zijn eigen type, zijn eigen
antieken schilder heeft, dien ge daar gaat bestudeeren in oud paleis en kerk. De
monotonie van het sight-seeïng in Japan is werkelijk soms | |
| |
moeilijk
door te maken. Intusschen is deze kathedraal - als ik den tempel maar noem -
interessant omdat de herbouw een zuiver populaire onderneming was. Een millioen
yen werd bijeen gebracht door stedelingen en omringende buitenlui van Kyoto, en
cederbalken en planken werden ten geschenke aangeboden. En wat vooral teekende
het warme Boeddhisme, dat de luiden bezielde voor den opbouw van een nieuwen,
grootschen tempel, was, dat duizenden vrouwen hare haren ten offer brachten om
negen-en-twintig immense kabeltouwen te vlechten aan welke de balken - en welke
balken!- werden opgeheschen: deze kabeltouw-vlechten liggen nog rond gevlijd te
zien in eene der overdekte galerijen. Maar... de nijdige tongen fluisteren
rondom, dat het juist de tijd was, dat de Chineezen hunne staarten afsneden en
dat menige Japansche vrouw enkele Chineesche staarten opkocht om eere te doen
aan den herbouw van den reuzentempel... Foei, dat te gelooven!
En dan moet ge natuurlijk ook zien den Hongwangi-tempel van de Westersche branche
dezer Boeddhisten - ik spaar u Noorden en Zuiden - al zoû het ook alleen zijn om
dat mooie dofgouden altaar te zien schemeren, waar Amida, goud verguld gesneden
maar zwart van eeuwen en wierook - de god, dien ik ben gaan beminnen! - troont
op zijn lotos-zetel. Al zoû het alleen maar zijn om dien papieren schuifwand bij
het altaar te bewonderen, waarop geschilderd zijn een pauw en een pauwin,
gezeten op een perziktak, en dit poëtisch huwelijksgeluk afschitterend van een
gouden fond. En dan moet ge natuurlijk ook zien het Awatatempel-paleis, waar
keizerlijke hermieten zich terugtrokken en waar in hun keizerlijke vertrekken
prachtige schilderingen op de fusuma (schuifwanden) van goud te zien zijn van de
Tosa-school, van de Kano-school, terwijl de tuin met vijvertje en bruggetje van
één enkelen gebogen steen, wegschuilt in een bloei van azalea's...
Neen, ik heb medelijden met u. Ik wil niet meer zeuren: ‘en dan moet ge
natuurlijk zien...’ Ga alleen ditmaal met mij naar den Toji-in-tempel, omdat ik
u daar iets echt Japansch wil laten zien, iets heel bizonders. Uiterlijk is deze
tempel van type niet veel verschillend van alle andere: de poort, de | |
| |
voorhof, de steenen lantarens, de tempel- en kloostergebouwen, de vijvers,
het pavillioentje... Als altijd ‘schilderachtig’ - o, wat haat ik dat woord! -
gebouwd en gezet tegen elkander in groepen van oude boomen... Als wij het maar
niet reeds twintig malen zoo hadden aanschouwd! Maar van binnen spoken hier
achter rieten gordijntjes, roerloos, tal van die verschrikkelijke, uit hout
gesneden, zittende Shogùn-gestalten, en om deze huiveringwekkende figuren, vroeg
ik u hier binnen te gaan...
Enkele regels historie: Ge herinnert u nog wel Yoshimitsu dien ik u toonde in het
Gouden Pavillioen, afstand hebbende gedaan van zijn Shogùn-schap. Hij was een
Ashikaga, de Shogùn-familie, wier beeltenissen ons weldra zullen treffen in
dezen Toji-in-tempel. Hij leeft einde veertiende eeuw, dus in volle Middeneeuw,
die ge u in Japan als overal kunt voorstellen als één oorlogsveld, met ijzer
ompantserde ridders, hier Samurai genoemd. Maar deze Ashikaga-dynastie was reeds
in het begin dezer eeuw gesticht door een zeer beroemd krijgsman, Ashikaga
Takauji. Onder zijn machtig bewind doorleefde de Mikado Go-Daigo-Tennô moeilijke
dagen. Hoewel steeds geëerd als de zoon der Zonnegodin - de Mikado's waren
immers steeds van ééne dynastie en van mythischen oorsprong - werden er door de
zeer machtige en ijverzuchtige edelen stroomen van bloed om zijn troon gestort.
Elk adellijk geslacht streefde naar het dictatorschap. En het ongelooflijke
gebeurde: de machtige Hojo-baronnen namen den Mikado gevangen en verbanden hem
naar de Oki-eilanden. Het was in deze beroering dat, Ashikaga Takauji zich
poseerde als loyalist om den Shogùn-staf te kunnen grijpen. Hij wist de meest
geliefde vrouw van den Mikado over te halen den keizer op te zetten tegen zijn
trouwste dienaren, en zelfs tegen zijn eigen zoon, ‘prins’ Morinaga, die als
opstandeling in een kerker werd geworpen en vermoord. Om de ongelooflijkheid van
dit laatste feit goed te beseffen, moet men niet vergeten de altijd mythische
heiligheid der dynastie - dezelfde die nog heden ten troon zit! - Een zoon van
de Zongodin was dus verbannen geworden door trotsche baronnen, een zoon van de
Zongodin was in een kerker vermoord door eerzuchtige hertogen! Het | |
| |
doet ons Takauji's karakter eenigszins zien in het licht van de misdadige ziel
van een Richard III. Hoewel naar het keizerschap zelve nooit de eerzuchtige hand
werd uitgestoken. Toen de Mikado den dood van zijn jongen prins bejammerde,
stiet Takauji hem van zich en plaatste een anderen Mikado op den troon van
Kyoto, hoewel toch een zoon van de Zonnegodin. Er waren er zoo velen, de keuze
was groot. Maar vele loyalisten bleven den ouden Mikado getrouw en zoo
geschiedde het, dat gedurende zestig jaren twee Mikado's, ten troon geheven, die
van Takauji in het Noorden en, in het Zuiden de legitimistische, met hunne hen
opvolgende kroonprinsen, het land in hevigen burgeroorlog hielden. Toen
verklaarde zich het legitimistische Zuiden overwonnen en gaf de mythische
regalia - waaronder de heilige Zonnespiegel van de Godin - over aan den
Noordelijken Mikado.
Vergeef mij even dit droge, historische aperçu. Toch, trad er nog ééne vrouw in
op - onmisbaar element voor den romancier! - dan ware dit stuk historie een
historische roman. De zwakke Mikado tegenover den oer-sterken, voor niets
terugdeinzenden Takauji! Ja, een vrouw mis ik nog, een schoone concubine, die
den jongen prins tot een Don Carlos - van Schiller - hadde gemaakt!
Deze Takauji stichtte dezen Toji-in-tempel. Van binnen is het gebouw somber,
vervallen, vuil. Maar hier ziet ge, in hunne groote nissen, de Shogùns zitten
dezer Ashikaga-dynastie...
Hier, vooreerst, Takauji zelve. Ook zijn helm en half verteerd zadel: een
omgekeerde ijzeren pan, een rommel oud leêr. Maar hier - buig u een weinig en
kijk onder het matten gordijn met kwasten - zit de verschrikkelijke man. In deze
zelfde houding zullen wij tal zijner afstammelingen te dezer plaatse zien
zitten. Als spoken. Op mij ten minste maken deze houten, eenmaal gelakte
beelden, een heftigen indruk. Takauji's gezicht is levend, een portret. De kop,
gedekt met de Shogùn-muts, die te klein lijkt voor den schedel en van achteren
een opstaand, zwart, heel hoog uitsteeksel vertoont. De kop zelve is valsch
goedig, de energie is verborgen achter een bijna stompe uitdrukking, de oogen
staren bijna dom. Is dit de verschrikkelijke man? Het is een zijner maskers
vermoedelijk, dat de | |
| |
beeldhouwer meende te kiezen als het
gemakkelijkste. Herinner u hoe Richard III fronst, grijnst, dweept en glimlacht.
Hij zit, de Shogùn, in de traditioneele houding. Hij hurkt in een ongelooflijke
lenigheid hiëratisch op den grond, de beenen kruislings plat. Voeten zijn
zichtbaar. Onderbeenen zijn zichtbaar en maken als een vierkant het langwerpige
fondement. Een van zwaarste zijde om hem plooiend uitstaand gewaad met stijve
borst - zou het een metalen pantser zijn?? - beeldhouwt de geheele figuur in
bijna kubistische vakken. De zeer wijde mouwen staan zoo ver en zoo wijd uit
boven beenen en voeten, dat het schijnt of de bovenfiguur in een schuit zit. De
eene hand houdt den Shogùnstaf, boven iets breeder dan beneden; de andere is
roerloos.
Niets is vreemder en moeilijker te bezien dan een dergelijke figuur van antieke
Japansche beeldhouwkunst. Ik betwijfel of mijne beschrijving iets voor u oproept
van dit spookbeeld. Bedenk wel, dat rechterkant en linkerkant geheel identiek
zijn. Dat alleen hand-met-staf en roerlooze hand iets geven van
onregelmatigheid. En dat staart en hurkt uit een schemerduister en is bijna
afstuitend en huiveringwekkend. En daarbij allerinteressantst.
Deze zelfde vreeselijke, raadselachtige man en heerscher heeft een kakemono
beteekend met een soort ijlen, Boeddhistischen priester... ten minste zoo zegt
men, zoo toont men! Waarom niet te gelooven! Het compliceert maar nog
interessanter dit despoten-karakter!
In de andere nissen spoken de andese Ashikaga's u toe. Ge herinnert u immers wie
ik u reeds liet zien in het Gouden Pavillioen? Yoshimitsu? Maar dààr zat hij in
Boeddhistisch priestergewaad. Hièr zit hij nog in Shogùn-gala-ornaat, vóór hij
afstand deed ten bate zijns zoons. Identiek dezelfde houding, die uitstaande
schuit met de brokaten mouwen, waaruit het beeld rijst, maar met een baard in
drie krulbaarden uitgedeeld, als met een vreemde élégance! O, de zonderlinge, de
vreemde beelden, die spoken uit de veertiende eeuw! Hier zit dan Yosimochi, zijn
zoon, - voor wien hij afstand deed, maar dien hij toch in de gaten hield, al had
hij zijn monnikspij aan - eveneens als de anderen, in zijn bro- | |
| |
katen
mouwenschuit, met een sik. Weêr een andere haarmode op het gelaat. Hier zitten
de heel jeugdige Yoshikatsu, de mismaakte Yoshihara, Yoshinori's zitten er twee,
Yoshimasa, Yoshitane, Yoshinisa, Yoshiteru, Yoshimuzi... Ze zitten er allemaal
in hunne brokaten mouwschuiten met het precieuze waaiergebaar van hun
dictatorstaf, deze Yoshi's, deze Ashikaga's, die twee eeuwen hebben geregeerd
over Japan, aan de voeten van hun machteloozen Mikado, dien zij hielden geboeid
in heiligheid. En als ik u nu nog toon, hoe Yoshimitsu (die priester werd) hier
zelve een heilig tablet met drie gewijde karakters (maar wat beteekenen die
letterteekens??) heeft geschilderd, en als ik u daar nog toon, dat Yoshimochi
(zijn zoon) daar ginds in den tempel eens plezier heeft gekregen te teekenen op
den schuifwand een rijdenden monnik met een baard, op een soort muilezel,
menschfiguur en dierfiguur in treffend primitief en tòch suggestief perspectief
geschetst - zie vooral de ijlende pooten van het rijdier - dan laat ik de
spokerij voor u gedaan zijn, en voer u het lieve tempeltuintje in, langs de
vijvers, naar het kleine thee-pavillioen.
Wij krijgen er geen thee. Dat is ook maar beter: wij zouden de Boeddhistische
thee misschien meer interessant vinden dan lekker. Maar let even op dit
thee-pavillioen. Het is een allereenvoudigst houten gebouwtje. In het midden van
den vloer, een vierkant diep gat, voor het vuur, waarop de bronzen ketel ziedde.
Die ketel ziedde aesthetisch. De theedrinkers zaten in de houding, die vereischt
werd, twee uren te wachten, want zóó lang duurde vaak deze theeceremonie, die,
vreemd! als een precieus maniërisme met regel bij regel was voorgeschreven,
terwijl op het oorlogsveld de zwaarden kletterden. Aestheten hadden bloemen
geschikt volgens strenge wet, in twee, drie vazen. Gesprek ging om, maar niet over politiek, geldzaken, familie-aangelegenheden. Alleen
de essentie van Chineesche filosofie of poëzie mocht subtiel worden
ge-effleureerd. Intusschen kookte het water, werd het theepoeier geschud en
gewogen met fijnste gebaren en allersierlijkst instrument. Lepeltjes, kwastjes
om de thee, rhythmisch kloppend, te doen schuimen, een vogelveder om een
theestofje weg te vegen. Godsdienstig werd de groene thee geproefd en vloeibare
jade | |
| |
genoemd, naar het Chineesche voorbeeld. Dichters lazen oden
voor op de thee. Waren er vrouwen aanwezig? Vermoedelijk, maar alleen als
dienaressen. De Japansche vrouw, die nòg als een minderwaardig wezen beschouwd
wordt, was toen niet meer dan een slavin. Maar zoo zij de thee bereidde, wees er
verzekerd van, dat zij dit deed met de precieuze gebaren eener priesteres.
Rondom zaten de mannen in hun brokaten kimono's, met hunne waaiers. Er waren
thee-meesters: misschien dat onder hunne leiding de vrouwen de precieuze gebaren
uitbeeldden. De tongen der fijnproevers zouden oogenblikkelijk proeven of de
thee was gezet met rivierwater of bronwater, en zelfs de seizoenen van lente tot
winter toe, proefden zij, nippende.
Dan, terwijl een der theedrinkers, met halve stem, tusschen twee, drie nipjes
thee, een nieuw, pas door Korea, uit China aangewiekte ode in half Chineesche,
half Japansche verzen declameerde, terwijl iedereen zat en luisterde naar deze
zalige poëzie, herschikte een paar lange aesthetenvingers de irissen in de
misschien wel Chineesche celadon-vaas, omdat de bloemen dreigden, door de warmte
en ketelstoom, een onaesthetische houding aan te nemen...
Zulk een afternoon-tea gebeurde in Japan terwijl verderop, in het veld, de
Samurai van twee verschillende Taiko's of prinsen, elkander bevochten met
gerammel van ijzeren schouderschildplaten en kletterende zwaarden...
In het pavillioentje zong alleen, verkokend, het water, en scandeerde murmelend
een jeugdige levenskunstenaar het nieuwe Chineesche gedicht.
|
|