| |
| |
| |
VII
Wij zijn dan bijtijds voor den Bloeitijd der Kerseboomen. Er gaat iets
fabelachtigs uit van de faam dezer Japansche periode, iets dat u agiteert.
Kersebloesems zijn zeer broos en bloeien kort. Soms ontluiken zij vroeger of
later dan een vorig jaar. Het is iets efemeers, waarop geen staat is te maken.
Ge moet u haasten er bij te zijn. Er is in Japan, behalve deze fameuze
lenteperiode, nog een andere, fameuze herfstperiode. Die der Chryzanten, der
keizerlijke bloemen. Deze duren, als wij allen weten, vrij lang en zijn
solieder. Zij zouden mij niet zoo agiteeren als de kersebloesems hebben gedaan.
Aan boord, gedurende de lange, lange zeereis, dacht ik telkens: ik kom te laat!
Neen, ik kom toch niet te laat! Zàl ik de kersebloesems nog zien? Zijn ze al
verwaaid of staan ze nog in fragile pracht?... Ik geloof, dat ik om mijn
agitatie om de kersebloesems ziek ben geworden. Zoodra ik de eerste bloeiende
boompjes zag te Nagasaki en toen te Kobe. De verwachting was te heftig geweest.
Toen het geluk mij ten deel viel - de eerste kerseboomen niet te droomen maar te
zien - kreeg ik influenza.
Ik had wel eens onzen kersenbloei gezien in de bongerds der Betuwe. Het was een
tooverachtig schouwspel, in zonneschijn, in maneschijn. Goudrose eerst,
zilverwit toen. Onze bloeiende kerseboomen zijn te vergelijken met die van
Japan. Alleen onze kerseboomen geven heerlijk fruit maar die van Japan niet. Dat
wisten wij wel. Maar er is nog iets anders. Onze kersenkweekers zijn, geloof ik,
eenvoudige menschen en landlieden, zonder veel poëzie.
De Japanner is geheel anders. De Japansche ziel is niet | |
| |
minder
gecompliceerd dan welke ziel ook, en de Japanner - al is hij dan ook modern,
zakenman, industriëel, koopman, politicus - is poëtisch. Er is ten minste een
zeer poëtische kant aan zijn ziel. En tevens is hij litterair: er is ten minste
een bijna rhetorische kant aan zijn poëtische en litteraire ziel. Hij houdt van
benamingen, woorden met hoofdletters - maar nu weet ik heusch niet of er
hoofdletters bestaan in het Japansche letterschrift! - ik meen dus met
woorden-met-hoofdletters ons Westersch begrip daarvan.
De Japanner spreekt dus van den Bloeitijd der Kerseboomen. Deze valt zoo ongeveer
van 1-15 April, zelden vroeger, soms later. Ik bèn bijtijds. Gelukkig! Ik zie om
mij de kersen bloesemen: van uit de Betuwe wist ik, dat ze zóó bloeien en niet
anders. Ja, toch wel, sommige zeer gekweekte boomen hebben grooteren, héél
grooten, heel mooien bloesem! Maar wat ik niet wist en wat niemand mij gezegd
had is dit:
De Bloeitijd der Kerseboomen in Japan was, de eeuwen door, een algemeen
volksfeest. Die tijd is nog steeds de Lentevacantie en lente-schoonmaak.
Iedereen verplaatst zich. En alle huisraad en mat verplaatst zich. De treinen
zijn stamp- en stampvol. Op sommige plaatsen bloeien de kersen vroeger of later,
dan op een andere plaats. Ik krijg den indruk, dat de Japanner met zijn heele
familie, dat padvinders en schooljongens bij horden zich verplaatsen per trein
of te voet, om geen enkelen bloeienden kerseboom, in welke provincie ook, te
missen!
Misschien is de Chryzanten-periode een meer aristocratische tijd, met hoffeesten
en garden-parties, gekleede jassen en hooge hoeden; de Bloeitijd der Kerseboomen
is beslist een populaire vacantie-maand en mijn hooge hoed blijft onaangeroerd.
Nu is ook dit heel aardig: de Japanners genieten van deze maand. In de parken en
tempeltuinen waar de kersen bloeien - de boomen, de hooge vaak heel oude boomen,
zij schijnen mij werkelijk wèl grooter dan in de Betuwe - zitten en liggen de
April-vierders op breede bamboe-banken aan - gelijk aan onze Indische
balé-balé's; zij hebben hun etentje medegenomen in porceleinen of bamboe
eetdrager, of in een zijden doekje geknoopt en bestellen een flesch saké, hun
brandewijn. | |
| |
Toen ik eens saké wilde proeven, bestelde onze gids een
flesch met een machinale sluiting, - als onze bierflesschen - en dronk, omdat ik
de saké slechts proefde, de geheele flesch leeg. Ik ben van plan hem nooit meer
saké te prezenteeren, vooral omdat ik die zelf niet lekker vind en de flesch
vulgair. Een satyrische teekening in een Engelsch-Japansche Courant van dien
avond gaf weêr een bloeienden kersentak en een flesch saké, met tot
onderschrift: Which do they like most?
Wel, ik weet het niet. Zij houden natuurlijk veel van saké, te veel, maar zij
houden óók veel van kersebloesem. Zij staan soms stil voor de boomen in bloei.
De takken worden niet geschonden; een enkelen keer plukt een schooljongen of een
Japansche bakvisch - met lange haren en nog zeer kleurige kimono - bescheiden
een takje. Dit is wederom heel aardig. Maar minder artistiek in zulk een
artistiek volk is het, dat zij afschuwelijke roode wollen dekens spreiden op de
bamboebanken onder de bloesems - dekens, die vloeken van je jawèlste, al is het
dan ook maar in kleur - en dat zij zeer slordig en vuil met al hun papieren,
schillen - et le reste! - zijn. Waarom schenken ze hun saké ook niet uit de
porceleinen, even buikige en langhalzige kruiken wit en blauw? Omdat de
Westersche sluiting zoo praktisch is, evenals de Jaeger-borstrok zoo warm houdt
die piept uit de kimono, om nek en armen. Ook de dito onderbroek is zoo te zien
boven den bij grooten teen gespleten sokvoet, die sloft met de heel eenvoudige,
wit houten sandaal, meer of minder hooghakkig - naar gelang van schoone of
modderstraten -, twee klotsende hakjes onder elke zool.
Zoo gestoffeerd met de blijde menigte - kleurig, slordig, dikwijls vuil en
genietende vacantie en kersebloesem - hebben wij het Okazaki-park gezien en het
Park van den Zoölogischen Tuin. Het eene was òm en bij een tempel, het ander om
wilde dieren. De boomen bloeiden werkelijk in volle pracht van uit rose en
rose-witte sneeuw en het was aardig de gezichten der vacantie-Japanners te zien
opturen naar de vol bloesemende takken. Zij lunchten reeds hier en daar en
dronken thee en saké op de te roode dekens. De wilde dieren waren in goede
conditie: tijgers en leeuwen schenen gezond, de ijsbeer prospe- | |
| |
reerde en snoof naar de geurige bloesems op, zich afvragend wàt vreemde
sneeuw, die hij niet kende, daar wel op die takken lag; een reusachtig wild
zwijn, uit Kamschatka, geloof ik, sliep en snurkte met rondbreeden snuit
tusschen de pooten; pauwen namen Japansch-decoratieve houdingen aan met gesloten
sleepstaarten; zeearenden betreurden, droomerig melancholiek gedoken in
nek-geveêrte, het zilte element; een goudfazant was prachtig van glanzend gouden
boogstaart en superbe laatdunkendheid - ik weet niet of hij Chantecler gelezen
had en in zich vreesde, dat zijn vrouwtje zijn eigen pronkjas zoû stelen om mooi
te zijn. Japansche apen waren als gij ze op Japansche teekeningen ziet; zilver,
grijs-wollig van fijn haar en dons en schenen geen beenderen te hebben.
Toch was het alles nog niet dàt. Was het dàt? Zag ik nu de Japansche kerseboomen?
Wel, het was heel lief en aardig en een werkelijk volksfeest, maar was ik nu
voor dit natuurmoment, dat ik nog geen natuurmonument kon prijzen, zoo
ge-agiteerd geweest en ziek geworden? Om eindelijk dezen ijlen bloei te zien aan
enkele boomen, die, ja heusch, wèl grooter waren dan in de Betuwe? Het was wel
mooi maar het was toch een ontgoocheling. Het waren geen kersenbongerds en geen
bloeiende kerseboomprovincies. Ik vond in het geheel: ‘un peu de littérature’ en
ook wel weêr een beetje echt gevoel van de Japanners voor hunne lente. En de som
was: gemengde gevoelens!
Het is Lente-schoonmaak. Op straat, midden voor de huizen, liggen stapels oude
rommel en vuil. Geheele straten zijn alzoo verontreinigd, er is bijna geen
doorkomen aan en het riekt zeer euvel, naar allerlei verzuurde luchtjes. Wat ik
ook den gids aan zijn verstand breng, dat ik zulke vieze straten niet wil
doorgaan, er is niets aan te doen: de onopgeruimde schoonmaak-straatrommel
obstrueert elken pas, zelfs dien van onze rickshaw-mannen. Leefden zij den
geheelen winter in hunne papieren huizen in dezen smeerboel? Nu worden de matten
hersteld, vernieuwd.
Overal bloeit een takje. In de miniatuur tuintjes wringt zich de oude pijnboom
bij het steenen lantaarntje en is een bakje bloeiende kers. Ik denk, zoo maar
ergens ingestoken, in een | |
| |
pot vol aarde, in een vaas met water.
Iedere student of schooljongen draagt een bloempje aan zijn pet. Maar het is dan
een gemaakt bloempje.
Wij zijn het beroemde ballet gaan zien: de Miyako-Odori, den Dans van Tokio, die
hier ieder jaar in April gegeven wordt en door de Amerikanen genoemd wordt:
Cherry-Blossom-Dance?! (Er is één tafereel met kersebloesem.) Wij gingen naar
het theater door een allee van met valschen bloesem bijgewerkte heusche
kerseboomen.
Ik wil er geen kwaad van spreken. Het is het seizoen der bloesems en der
vreemdelingen. Als de laatsten komen, moeten de eersten er zijn en is het dus
goed, ze, zoo ze verwaaid zijn, of uitgebloeid, wat bij te werken. Daarbij moet
ge soms turen om de echte te onderscheiden van de kunstmatige.
Het zijn de meisjes van de Geisha-school, die het ballet formeeren. Want ge weet,
dat de Geisha's, wier school hier bij het theater ligt, eene opvoeding krijgen,
die zeer verfijnd is. Van hare prille jaren af, worden haar niet alleen dans
geleerd en muziek maar ook hoe bloemen worden geschikt en parfums worden gemengd
- vooral de parfums, die worden gebrand als wierook - en hoe thee moet
geschonken worden. De thee-ceremonie is een verfijnde plechtigheid, die reeds
eeuwen geleden - noem het een soort decadente periode van overbeschaving - in
hare gecompliceerde wetten was voorgeschreven door de estheten en
arbiters-van-elegante-dingen, die den toon aangaven.
Wij zagen nu eene Geisha, met hare jeugdige helpsters, de thee-ceremonie
volbrengen, terwijl wij rondom zaten en wachtten op een kopje ceremonieele thee.
Iedere beweging der schenkster was bestudeerd en gerhythmeerd, terwijl zij zat
op gelakt stoeltje voor gelakt tafeltje; in een wijde bronzen theestoof kookte
in bronzen pot het water en borrelde en wasemde kronkelend zijn blauwen wasem
uit: in fijnst porceleinen kommetje had zij hare theepoeiers gemengd en schepte
nu met beker-aandeel het kokende water om bevalliglijk het uit te gieten over de
groene-theepoeier. Zat weêr stil als een idool in rose en zwarte kimono, zeer
lang, en rond sleepend om hare voetjes. Dan nam zij een jonge-zwane-veder, één
enkele en | |
| |
veegde onzichtbare stofjes van asch en theepoeier weg van
het glimmend gelakte tafeltje: het was, geloof ik, om tijd te winnen tot de thee
getrokken zoû zijn. Zij goochelde daarna nog van het eene trekpotje in het
andere haar precieuze brouwsel, manipuleerde nog allersierlijkst met twee, drie
instrumentjes, wier gebruiks-nuttigheid mij ontsnapte, hoe ik ook toekeek op
hare fijne handjes, en één kopje thee was geschonken volgens de esthetische
regelen der kunst. Het werd ik weet niet aan wie geboden, maar dadelijk kwamen,
achter een gordijn, allerjeugdigste Geisha-leerlingetjes te voorschijn met vèle
kopjes thee, die ik denk, dat in de office vlugweg uit een gewonen trekpot waren
geschonken. De poppetjes, in héél kleurige kimono-tjes met kolossale
kussen-achtige obi-lussen op de ruggetjes - groen-en-goud, rood en blauw, paars
en zilver - zwarte boogjes om de lidlooze oogjes en geblanket tot in de halsjes
als perzik-, zoo niet kersebloesem, om hare gewaadjes gelijk aan ceremonieel
wandelende bloemenheesters vol vogeltjes en kapellen - al waren zij ook maar
geborduurd - plaatsten de kopjes thee met drie buigingen, diep, voor de gasten.
Mijn kopje thee smaakte afschuwelijk; het was borrelende groene schuim. Maar het
was allerliefst opgediend evenals het sneeuwwit koekbolletje, dat ge met stokjes
moest opeten of, naar verkiezing, met bordje-en-al in het papieren servetje
toevouwen om meê te nemen als souvenir. Dit laatste te doen scheen het
correctste en meest esthetische; ik liet dus het kokend groene schuim staan en
vouwde mijn koekbol met bordje en al ter meêneming in het servet. Toen was het
tijd om den Dans te gaan zien.
Deze ‘odori’ - dans of ballet - is zeer beroemd onder het vreemdelingen-publiek
en wordt sedert een vijftigtal jaren trouw ieder voorjaar opgevoerd in Kyoto,
geheel tot vermaak der vreemdelingen. Zij heette dit jaar: de Weêrglans van
Zonneschijn, dat een zeer mooie Japansche titel is. Er is in Japan een trio van
landschapsschoonheden: eene, dat is de golf van Matsushima met hare tallooze
eilandjes, die, om hunne fantastische vormen ook fantastische namen hebben: ééne
heet er zelfs Boeddha's Binnenkomst in Nirwana... Elk dezer eilandjes heeft een
of twee fantastische pijnboompjes, die zich | |
| |
kronkelen met
Japanschen pijnboomgril. De tweede is de dijk van Amano-Hashidate - dat is: de
Ladder-des-Hemels - die midden in het water uitsteekt als een lange en smalle,
geknotte brug, maar in sommige lichteffecten werkelijk in wolk en glans
versmallend schijnt te einden in den ether. Des nachts wemelen daar in den zomer
de duizenden vuurvliegjes over, die de mooie vrouwtjes vangen gaan, om ze te
laten glinsteren tegen heur haar, wang en hals. De derde schoonheid is de
wintersneeuw op de toriï of heilige poort van Itsukushima, waar de zee door
golft en verglijdt naar eb en vloed, op het eiland van Miyajima.
Wij hebben den Weêrglans van Zonneschijn gezien over zeeën en bergen en dalen en
paleizen en tempels en de rijk klinkende namen waren vermeld op het programma.
Het meest interessante was wel het slot-tableau: Futami-ga-ura in de
Isè-provincie. (Te Isè wordt de Heilige Zonne-spiegel - steeds onzichtbaar - van
de Voormoeder-godin der Mikado's bewaard.) Twee heilige rotsen, die als broeders
zijn, steken uit de golven. Zij waren door eb en vloed zeer afgeknaagd en
gevreten en dreigden te vergaan. De vrome Japanners hebben de heilige rotsen
gerepareerd. Een gewijd strooien koord, met kwasten - zulke koorden, geluk
aanbrengend, hangen steeds om de toriï, vóór den Shintotempel geslingerd -
verbindt de beide broederrotsen in ééne omstrengeling en zij zijn nu
gerestaureerd en verbonden, immuun tegen den schuimenden bijt van de zee. Deze
laatste natuurschoonheid - daarbij nog geheiligd - die ik na haar op het tooneel
te hebben gezien, weldra te zien hoop in werkelijken Zonneschijnweêrglans in
licht van buiten en niet meer electrisch, in teekenend Japansch. De Japanner
bemint de natuur en wijdt haar in zijne vroomheid. Maar hij aarzelt niet haar
bij te werken, zoo zij vervalt. Zooals hij een dwergboom schept, zoo repareert
hij zijn heilige rotsen. Ik zie er geen kwaad in, ik constateer alleen, geloof
ik, een zeer teekenend feit.
|
|