| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk Japan
III
Terug naar Hongkong, over de breede Parelrivier. Des morgens in teeder, werkelijk
parelkleurig licht. Wat zachte grijszilveren tint over oorlogsschepen en jonken,
met even wat smook er door heen. De jonkezeilen als drakevlerken of immense
vinnen van reuzenvisschen. Een graf op een eiland in rose gloor van doorbrekende
zon. Duidelijker lijnen de bergen op, de lange kust langs. Zij grilligen in
onverwachte karteling en gaven zeker aan Chineesche architectuur en kunst het
baroque en getourmenteerde. Natuur gaf steeds haar eigen karakter aan de kunst,
die in haar sproot. Hellas' berglijnen deden mij eens aan hexameters denken.
Zwitserland geeft in hare hoogtoppige grootschheid de zucht naar vrijheid, maar
in hare lagere dalen àl het sentimenteele der pastorale. Noorwegen's hooglanden
waren mij somber als haar literatuur en ziel. Deze langs mij wegglijdende pieken
en punten, waartusschen gladde tafelgesteenten, laten mij denken aan Chineesche
poorten, muren en tempeldaken.
Wij zijn terug op onze brave Tji-Kembang, op weg naar Shanghai. Hooge zee, wind.
Hebt ge ooit de zee overspannen gezien als met een netwerk van schuim, waaronder
de golven rijzen en dalen? Werkelijk, zeeroovers hebben een Japansch stoomschip
aangehouden en voor duizenden kunnen rooven! De wind weent in het want! (Wat een
mooie alliteratie!) Visschersbootjes den volgenden dag: ze dansen en duiken in
de | |
| |
golven! En slingeren! Ter zijde en achter- en voorover. Altijd
met hun beidjes, want zoo beter tegen minstens één zeeroover bestand.
De modderige Gele Rivier op: Shanghai daarginds. Iets van Londen en de Theems, op
een dag van werkstaking en slappe traffic. Slechts één dag te Shanghai! Is er
veel te Shanghai te zien? Het zal wel. Wij hebben er alleen even gewinkeld.
Hadden geen tijd. Weet ge, daarginds gaan de kerseboomen bloeien. Ik meen in
Japan. Dat is zoo broos! Dat is met één windvlaag weg! O, als we de kersen niet
in bloei zagen in het licht der Rijzende Zon! En morgen vertrekt de ‘Empress of
Asia’ naar Kobe! Is er nog een hut? Cook zegt van ja. Brave Cook. Dus één dag
maar in Shanghai. Met een sleep koffers naar Astor House Hôtel en den volgenden
morgen met denzelfden sleep weêr terug. Anderhalf uur met de launch. Dan op de
‘Empress of Asia’. Een van de mooie booten van de Canadian-Pacific Ocean Service
Ltd. Wit waterkasteel, vele étages hoog. Zijn alle koffers er? Goddank, ja. Het
was op het nippertje.
Wat een klein hutje! Maar met rood brokaat behangen. Het is een prachtig schip.
Je trekt weêr eens je smoking aan. Een echte Salon, met een open vuur! En dat op
een schip. Overal cosy-corners, leeskamers, rookkamers. En, natuurlijk Pêches
Melba. Studie maak je op medereizigers. Veel Engelschen. Altijd wel echt kalm.
Bij voorbeeld, die frissche, blonde jongen, wien één been, hoog, was afgezet en
die zich op zijn twee krukken voortbeweegt, impassibel en snel, alsof hij zoo
geboren is. Ik bewonder hem. Een paar dagen kiezen, American style, uit een lang
menu, maar onveranderlijk natuurlijk: Pêches Melba. Nagasaki ligt voor ons.
Japansche formaliteiten aan boord. Dokters gelooven, dat eerste-klasse pasagiers
op hun eerewoord gezond zijn. Passen worden in de smokingroom bestudeerd. Een
glimlachende Japanner buigt voor me. Het is de gids. Ik mag hem wel. Hij praat
heusch Engelsch. (Het zal me blijken, dat dit niet regel zal zijn met alle
Japanners, met wie je te doen hebt). Hij bestelt een oude kar van een auto. En
wij gaan naar Moji. Vreemd, als je ergens bent op reis, ga je altijd weêr ergens
anders heen. Moji is een badplaatsje, een visschersdorp. Ik zie mijn eerste
Japansche landschap.
| |
| |
Ons oog is al vele jaren lang bedorven door leelijke reproducties van Japansche
kunst. Maar heusch, als je nu in eens ziet, met één blik, dat het Japansche
landschap wèl dat is van alle Japansche kunst - goede en slechte - dan is dat
toch wel een verrassing, die aangenaam aandoet. Ze hebben je dus niet voor den
gek gehouden. Het Japansche landschap, zooals je het kent van lakwerk en
porcelein en schilderkunst... bestaat. Het is precies zoo, als ze het je hebben
afgebeeld. Gestyleerd maar toch realistisch. Het was geen aardigheid en fantasie
van de Japansche artisten. Wat je reeds kende als kunst of wat daarvoor
doorging... zie je nu, niet in een droom, maar met je lichamelijke oogen.
Dit land van het Uiterste Oosten openbaart zich niet dadelijk als grootschheid,
zooals bijvoorbeeld, de machtige natuur van Sumatra. Mogelijk, dat later, bij
inniger doordringing, Japan - het oude Nippon - wier vulkanische katastrofen
toch legendarisch zijn, plots onverwachts dergelijke titanische lijnen mij
toonen kan. Hoewel ik er voor vrees. Op het oogenblik kan ik mij niet losmaken
van al de souvenirs van lakwerk en porcelein. De heuvelen golven met de bekende
lijn; dáár zijn de baaien en kapen, de puntig uitstekende voorgebergten, en wat
klein van silhouet, precies als ge het wist. Maar nu is het toch wel curieus,
dat ook die pijnboomen, met hunne ijle, stekelige kwasten, zich verwringen op
zoo een voorgebergte, precies zooals ge het honderd maal op Japansche prenten
gezien hebt. Dat zij zoo eerlijk waren, die kunstenaars! Hoe dikwijls hebben wij
eigenlijk niet in ons binnenste vermoed, dat deze kunstnatuur eeuwenoude
conventie was. En nu zien wij haar als natuur-natuur. Dan zijn het de dorpjes,
die wij op onmogelijknauwen weg door tuffen: wij kennen die dakjes, die ruitjes
van papier tusschen bamboestijltjes, die tuintjes; een boompje gekronkeld tot
even over het dak ter zijde en ook de stoffeerende figuurtjes: de bontgekleede
kinderen - hoe jonger hoe bonter zich de Japanner kleedt - als poppen uit den
eersten den besten winkel in Europa. Dan de vrouwtjes met de kapsels, die wij
kennen, dan de mannen in de kimono's, die wij kennen. Het is alles als een reeds
opgelost raadsel, misschien zelfs nu en dan een ontwijd geheim. Wij zullen ons
moeten | |
| |
losmaken van de souvenirs van goedkoop Japan in Europa. Wij
zullen een anderen blik moeten leeren krijgen op deze natuur, die toch
werkelijk, een beetje aangelegd en artificiëel, zoo heel curieus aandoet, maar
wier gratie en bijna zich bewuste sierlijkheid niet is te ontkennen. Wij zullen
ons moeten herinneren al de werkelijke en echte Japansche schoonheid, die wij
ook reeds - overvloedig - leerden kennen in Europeesche verzamelingen. En niet
méér eischen. Japan is ons nu eenmaal geen mysterie meer.
Het is nog de koude Lente. De kamferboomen rillen met hunne glanzende bladeren,
die wij plukken om ons te vergewissen, dat er een kamfer-aroom aan kleeft. De
fijne bamboe's - de Japansche - zijn als dooreen gewoelde, even kruivend
gebogen, zeer lange struisveêren, bij trossen in den grond gestoken of
decoratief op een rots geplant. De wistaria's - de blauwe regen - doen nog
niets: hun eeuw-oude, verkronkelde stammen krinkeren verderop met takken als
slangen langs latwerk van priëelen en pavillioenen en blijven nog naakt in
afwachting van eerste blad en tros. Dan, heel ijl, in den te kouden wind,
bibberen de eerste perzikbloesems, paars, als gestrooid en geblazen door de
bevende twijgjes heen. Dan, de eerste kerseboompjes, in bloei, povertjes
wemelend de rose bloesems tegen een staalgrauwe lucht en huiverend zich
klemmende aan den moedertak: armelijk waaien de bloemblaadjes af. Het is nog
geen Lentefeest. Hier, aan het strand, de theehuizen, papieren ruitjes, matten
vloer en zitplaats, twee treden hoog, die geen stoffige zool mag ontwijden, en
tuintjes met dwergboompjes, meestal ook een stukje rotssteen decoratief bij het
boompje geschikt. En de ons toebuigende vrouwtjes, glanzend hoog gekapt, bezig
met wasch uit te hangen.
Eerste Japansche indrukjes. Je moet je best doen er niet om te lachen. Ben je nu
zóó ver gekomen om dat te zien? Was dat de moeite en de kosten waard? Maar het
zal toch wel mooier worden, overweldigender! Dit is nog maar om en bij Nagasaki
en dit is nog niets.
Vóór den Japansch-Russischen oorlog was Nagasaki een vrij importante plaats. De
Japanners spraken er Russisch en er waren steeds vele Russen. Wie weet welke
spionnage er om- | |
| |
ging. Intusschen was er traffic en business en lagen
er oorlogsschepen en handelsschepen in de haven. Nu schijnt Nagasaki zijn rol te
hebben gespeeld; het stadje doet vervallende aan. Kom, laat ons in dit middaguur
opgaan naar den Tempel van het Bronzen Paard.
Wij moeten ons een beetje inwerken in godsdienstige kwesties, willen wij tempels
gaan zien. En dus vooral weten wat Shinto-godsdienst is.
Japan eert het Boeddhisme en het Shinto-isme; de eerste godsdienst kwam door
Korea en China uit Voor-Indië; de tweede was - mag men aannemen - geboortig van
dezen grond, want Japan's oorsprong van taal en volk en eerste beschaving is nog
een onopgelost mysterie. Alle latere cultuur heeft Japan aan China te danken. En
zelfs zou men meenen, in aanmerking nemend hoe China zijn voorouders
godsdienstige eer bewijst, dat de Shinto-godsdienst ook wellicht uit duisteren
Chineeschen invloed is. De Shinto-godsdienst - Shinto beteekent den Weg der
Goden - is de nationale religie, die hare mythen en legenden heeft; zij hangt in
haar geloof en eeredienst vooral samen met al wat de geloovige voelt voor
Vaderland en Keizer. Hoewel zij langzamerhand een geheel pantheon van grootere
en kleinere natuur-godheden samenstelde, is zij een godsdienst van eenvoudige
uiterlijke vormen, en die vooral de eeredienst der Voorouders voorschrijft. De
Keizer is de afstammeling in rechte lijn van de Zonnegodin - er is ter wereld
geen zoo oude dynastie als de Japansche - en te Isê wordt aan deze Voormoeder
nog eere bewezen. Het is vreemd een volk, zoo reeds doordrongen van Westersche
Cultuur - een cultuur niet opgedrongen, maar uit eigen beweging gezocht - nog te
zien vasthouden aan de meest mythische overlevering van de afstamming zijner
vorsten.
De tempel, dien, vrij hoog gelegen op een tempel boven Nagasaki, wij gaan zien,
is dus zulk een Shinto-tempel. Wij klimmen een slingerenden rotsweg op, als door
een park van groote boomen - in vergezicht ginds de stad en de zee -. Het zal
ons treffen, dat wij eigenlijk nooit een tempel zullen binnengaan: tusschen een
complex van tempelgebouwen blijven wij dwalen.
| |
| |
Boven, voor den tempel, zien wij den steilen tredenopgang, dien wij hebben
ontweken door een omweg te maken en de treden gaan onder enkele ‘toriï’ door. De
‘toriï’ is een der architecturale eenheden van een Shinto-bouw, de ‘toriï’ is de
Poort der Loutering in de eenvoudige lijnen als van een symbool. Wie een ‘toriï’
doorgaat, is reeds eenigszins gezuiverd van zijn laatste wereldsche gedachte;
wie enkele ‘toriï’ is doorgegaan, is reeds gelouterd om in het offerblok vóór
den tempel zijn penning te werpen, driemaal te klappen in de handen, te buigen
eerbiedig voor de godheden, wien geene beelden zijn opgericht en te bidden in
zich tot zijn beschermgod en zijn voorouders. Soms hangt een gedraaid strooien
koord met kwasten aan den boog van den ‘toriï’; ook dit koord is een symbool van
zuivering en vergeestelijking.
De tempel is eenvoudig in blank hout opgetrokken, zonder kleur of goud, en zijn
dak van dikke cypres-schors, aan de uiteinden geschoren, met enkele kruislings
òpstaande, uitstekende binten, is de voornaamste eigenaardigheid van dezen
bouwtrant. De tempels, steeds in hout, zullen dus een paar malen in de honderd
jaren vernieuwd worden: zij worden dan, vervallen zij, afgebroken en weêr
identiek opgetrokken. Zie, daar staat het Bronzen Paard, het symbool van het
Ros, dat de Boodschapper der Goden op den Eindelijken Dag zal bestijgen. Maar
behalve het symbool, wacht een goedige hengst, in werkelijkheid en levenden
lijve, ginds eveneens den Boodschapper der Goden. Hij staat daar even buiten
zijn stal gebonden, precies als een heel gewoon paard, dat zijn berijder zoû
wachten. Tusschen bronzen paard, levend paard, ‘toriï’ en tempelgebouwen,
krioelt een drukke menigte van spelende kinderen en slenterende Japansche mannen
en vrouwen.
Bandeletten van wit papier, wigvormig gevlochten aan elkaar, zijn de ‘gohei’,
symbolen van zuiverheid; zij hangen hier en daar aan de tempelgebouwen te
bengelen. Een witte voorhang van lijnwaad, waarop zwarte, ronde motieven of
heilige letterteekens, sluit nog den tempel af. Ginds, in een bijgebouw waar een
priester kriebelteekens zit te schrijven, staat iets als een metalen spiegel:
het is inderdaad de geëischte reproductie van | |
| |
den heiligen
Zonnespiegel - dien der Goden - die te Isê aangebeden wordt.
Het geheel is verwarrend vreemd den Westerling, maar zekerlijk veel eenvoudiger
dan de inrichting eener Roomsch-Katholieke kerk den Oosterling moet zijn. Maar
hier wil ik mijn ‘charm’ koopen, op aanraden van den gids...
|
|