Met Louis Couperus in Afrika
(1995)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermdIIRondom mij straalt de Afrikaansche hemel. Ik ben in Algiers en dit simpele feit is voor mijn overdenking bijna niet te verwezenlijken. Omdat ik zes weken geleden, geloof ik, nog heelemaal niet aan Algiers en Afrika dacht... Toen is het alles heel plotseling gegaan; ik was ziek, terwijl rondom mij gordijnen werden afgehaald, meubels opgeborgen, koffers gepakt, en mijn vrouw, een beetje wanhopig, zich af vroeg wat ze in zulke omstandigheden met zoo een zieken man moest doen. Toen stal mijn dokter mijn hart door te verklaren: - Hij heeft rust en zon noodig. Als hij wil en kan, moet hij zoo gauw mogelijk weg... En tot Algiers werd besloten. Ik zal u, o lezer, niet vervelen met een verder relaas over mijn gezondheid. Ik vermoed, dat zij u slechts belang inboezemt voor zoo ver zij mij toestaat u iets van Algiers en Afrika te vertellen. Ik begrijp volkomen uw egoïsme en zweer u plechtig in deze bladen geen wekelijksch bulletin over mijn gezondheid te geven. Dit kwestietje is dus afgedaan. Maar even nog te herhalen: rust en zon! Ja, dat is wel een zaligheid. Ik heb rust en ik heb zon! En zoo ge misschien beiden ook noodig hebt, raad ik u aan: kom naar Afrika, naar Algiers. | |
[pagina 13]
| |
Wie dezer dagen niet reist, meent misschien, dat reizen moeilijker is geworden dan vóór den oorlog. Het was misschien waar één of twee jaar geleden. Ik geloof, dat reizen nu weêr vrij gemakkelijk is. Ik zit in Algiers, in een groot, wit hôtel, tusschen de onomvaâmbare palmstammen van een paradijstuin onder een blauwe hemelglorie en herinner mij niet een incidentje van reismoeilijkheid. Maar wij troffen het. Van Parijs naar Marseille zaten wij in een zes-persoons-coupé alleen - ik hoû niet van een wagon-lit en breng liever een spoorweg-nacht door aangekleed en lui gezeten (dit is een persoonlijke opvatting). Mijn kruier verzekerde mij, dat als ik een ándere, leêge, dergelijke coupé wenschte, ik die maar voor het kiezen had. En ik koos mij, uit louter embarras du choix, de gerieflijkste aller coupé's en zat heelemaal niet op de plaatsen, die ik besproken had bij Cook en die in een stampvolle coupé waren, waarop ‘Nice’ stond. Ik ging slechts tot Marseille. En het was de nacht van Zondag op Maandag. Als ik u dus een raad mag geven, zoû ik zeggen: doe die groote trajecten op Zondag-avond. Want dan reizen niet veel menschen. Engelschen vertelden mij in Marseille, dat gewoonlijk de treinen Londen-Parijs-Marseille zóó vol waren, dat de reizigers er den nacht doorbrachten, op elkaâr gedrongen, staande in de corridors. Ik herhaal het, wij troffen het. In Marseille een heerlijke rust van eenige dagen. Ik hoû wel van Marseille, vertelde ik u reeds. Wat rust je heerlijk uit op een Fransch bed, op een hooge ‘sommier’! Geen Hollandsche springveeren matras haalt bij een echte Fransche ‘sommier’! En wat zijn de Marseillanen beminnelijke Zuiderlingen. Het is een heel ander volk dan in Nice, waar de inwoners bedorven zijn door de grof geld verterende vreemdelingen en waar zij veel van hun ingeboren beminnelijkheid hebben ingeboet. In Marseille is de meridionale bonhomie troef. De overtocht op de Timgad - kies u type Timgad of Duc d'Aumale als een steamer van de Transatlantique u moet overbrengen naar Algiers - was meer een pleiziertochtje dan een zeereis. Werkelijk, wij troffen het weêr: de goden waren mij gunstig | |
[pagina 14]
| |
gestemd. De boot vertrekt om twaalf uur 's middags. De silhouet van Marseille, met Notre-Dame de la Garde, - de hoog op haar rots rijzende kerk en hoedster en baken voor ieder thuis keerenden zeeman - verijlde in opalen mist, want er hing een nevel over lucht en water. Maar de zee was kalm als een wijd uitgespannen, nauwelijks briesbewogen, zilvergrauw laken. De nacht was kalm als de zee en aan Morpheus gewijd. De volgende morgen was een zaligheid. De zon was doorgebroken en dien 7den November - een dag, in Holland, Parijs, of Londen wel meestal in triestige grisaille gehouden - kan ik tellen bij mijn ideale herinneringen. Het is altijd prettig er een aan de collectie toe te voegen. Eén ideale herinnering meer. De zee als een meer, blauw en goud. En de Middellandsche is niet altijd als een meer, blauw en goud. Ik heb haar grauw en somber-violet gezien en met boos opgezette stormkammen; ik heb haar gezien, geel en groen van grillige haat en nijd, ik heb haar gezien vuil als modder, neen, vuil ván modder, als er overstroomingen waren geweest van Rhône en Var. Nu was zij blauw en goud en onwaarschijnlijk effen, een immens blauw meer met den eironden horizon als wijde ommelijn. Door het nauw gerimpelde water tikkelde de steamer zijn kalme stippellijn van beweging. Wij gingen heel langzaam, hadden vermoedelijk niet veel kolen. Het schuim spatte van de kiel weg met de kronkelingen, die Japansche schilders observeerden en weêrgaven op hunne fijne prenten. Twee vogeltjes deden de reis met ons, ik geloof twee leeuwerikjes; zwaluwen waren het niet. Ik ben er niet zeker van, dat leeuwerikjes soms de stoomboot nemen naar Afrika. Maar deze vogeltjes hadden het gedaan. Zij vlogen gedurende de geheele reis rondom de boot, hoog in den ether, laag over het water en rustten dan weêr uit in het touwwerk. Zij vonden de reis even zalig als ik, die lui, mij lag te verbeelden, dat ik in mijn eigen stoom-yacht de Middellandsche Zee doorkruiste. Dan, zóó plotseling, voor dat je er aan denkt, het dalen en snellere, snellere dalen der zon. De rijzende lila misten, maar de kust van Afrika er reeds door verduidelijkend met kapen en lage heuvellijnen. Een amethysten gloed en flarden van purperbrand. | |
[pagina 15]
| |
Een naderend getintel van lichtjes. Algiers... Dat was nu de reis, waartegen ik, zieke man in Den Haag, een beetje had opgezien. Maar die reis was niets! Was ik op eenmaal gezond? Ik dorst het mij niet denken. Ik voelde niet die hevige pijnen. Ik was misschien niet heelemaal beter, maar ik vond naar Algiers te gaan niet moeilijker dan naar Amsterdam of Arnhem. Een smal, primitief embarcadère, slecht verlicht. De reizigers staan met hun handbagage op elkaâr gepakt op het dek te wachten. Als de inspecteurs van de ‘Santé’ hun plicht hebben gedaan, stormen de Arabische blauwkielen de boot op. Rood-gefezd, donker-gebronsd, heimelijke gloed in de oogen. Gutturale keelklanken onder elkaâr, maar zuiver Fransch tegenover ons. Ik heb wel een boekje gekocht van 2 francs om in dertig lessen Arabiesch te leeren, maar spreek toch nog niet Arabiesch. Pas op, dat ge door heimelijken oogengloed en verlokkelijke stem geen blauwkiel aanklampt, die niet een mouwband met een nummer heeft. Nummer 22 heeft mij gediend trouw en eerlijk en krachtig. Aan een riem, even trouw en eerlijk en krachtig als hij, snoerde hij vijf stuks kleine bagage, slingerde die zwierig de lucht in over zijn schouder, zoodat ik vreesde toiletbenoodigdheden, nachtgewaad etc. etc. te zullen zien wegdwarrelen door Algerië's starrenhemel en heette mij hem te volgen naar de autobus van het Hôtel Continental. Ik gehoorzaamde glimlachend gelaten, en vol vertrouwen. Wij tuften naar Mustapha-Supérieur, de villa-wijk der blanke stad, die nu in den blauwen nacht lag aangetinteld van duizende lichtjes, en op mijn balkon zag ik, dat ik zonder veel moeite Algiers had veroverd, o alleen maar als toerist - terwijl beneden in den palmentuin van het hôtel een paar geheel wit omhulde, wit omhuifde, gesluierde vrouwen uit een Arabiesche vertelling schenen weg gewandeld om even door mijn eigene werkelijkheid voor mijn turenden blik te verglijden. Toen ik den volgenden morgen om zeven uur, in een ideale lucht - rijkelijk had het geregend dien nacht - ontbeet, mijn blikken weidend over Algiers' witte, langs donkergroene heuvelen zich étageerende, heel hooge huizen, kreeg ik een rijk gevoel. | |
[pagina 16]
| |
Want mijn balkondeuren stonden open en het was werkelijk 8 November, een griezeldag bij u in het Noorden. Hier hing er iets in de atmosfeer, dat mij aan Indië liet denken. Daar sta je ook zoo vroeg op, herinnerde ik mij, en dronk je dadelijk koffie in de open, geurige lucht. En er steeg een aroom op van bloeiende mispelboomen. Met zoo een rijk gevoel in je en om je, durf je zonder al te veel melancholie den nieuwen dag beginnen, dien Allâh je schenkt. Beschouw je dien dag als een lief cadeau van den Hemel, en flâneer je dien morgen Algiers door, zonder haast, zonder nog te denken aan Moskee en Muzeum, je alleen interesseerende in de schoonheid der Arabiesche typen die langzaam onder arkaden uitwandelen of verdwijnen in nog sombere portieken. Gedrapeerd in dezelfde ongebleekte, zoomlooze, mollig blanke stoffen als waarin in de Bijbelsche Oudheid patriarchen en profeten zich hulden - met iedere beweging vallen de plooien van vooral vale en voddige burnous zoo mooi of zij niet anders vallen konden - heeft iedere figuur zijn eigene ommelijn, bezit elk dier statige, ernstige wezens - woekeraar, warmoezier, schoenlapper of bedelaar - zijn eigene voornaamheid van gelaatsuitdrukking en kleedij. Deze menschen - wat zij ook zijn - zijn allen prinsen des levens, zij hebben allen een adel van kalmte en zenuwlooze berusting; zij hebben ook bijna allen de hooge melancholie, die melancholie van den Islâm, die alle gevoelige artistenzielen getroffen heeft, die Pierre Loti trof, die ook trof de zeer gevoelige Isabella Eberhardt,Ga naar voetnoot1 een schrijfster over wie ik u zeker nog wat zal vertellen. Zij trof ook mij, zij trof mij reeds als kind, in Indië, zij trof mij later als toerist door Java: het is een melancholie, die vooral u treft, in menschen en dingen, in lucht en natuur en architectuur, als de Oriëntalische schemering valt binnen Moorsche bogen en over cactus-omgeven tuinen... Des morgens stralen de Moskeeën, de Moorsche woningen met hare getinde muurtjes, terrassen en poortjes en kleurige tichel-courtjes, de zwaarstammige palmen, yucca's en ficus-boomen, | |
[pagina 17]
| |
de wit wol-omplooide mannen en mousseline-gesluierde vrouwen. Nauwelijks treft u de melancholie dan uit die ernstige gezichten, bijna steeds zonder glimlach, uit de donkere oogen boven den streep van den gazen sluierdoek. De bedelaars liggen sereen langs de haven en vergeten in hunne verheven mijmering de hand uit te strekken, de vrouwen glippen in een halo van goud voorbij. De melancholie schijnt opgelost in den overdadigen zonneschijn. Maar het is November, om vier uur daalt reeds de zon. Het schemert en op eens is álles anders. De winkels sluiten, de straten leêgen zich, de moskeeën en koepels verbleeken schimmig tegen den haastigen nacht. Het gouden waas wordt een mistwaas. De straling heeft plotseling uit: is dit dezelfde stad? De witte mannen en vrouwen verglijden als blanke schaduwen en spoken. Zelfs het Europeesche element, de Fransche Westerschheid kan niet òp tegen de alles overstelpende melancholie. De melancholie, de Melancholie van den Islâm, die op eens overheerscht. Daar ginds is een café vol Europeanen, vol muziek, lichten zijn er reeds ontstoken... Het is te vergeefs: Algiers is versomberd en hare nachten zijn onder den starrenhemel, aan donkerblauwe baai, der weemoed gewijd. Ik rep me naar huis, naar mijn ver hôtel op Mustapha-Supérieur. De heuvelweg schijnt mij lang en windt tusschen hooge villa's in somberende palmen-tuinen. Ik ontmoet niemand. Het sombert om mij rond: een gevoel van beklemming, eenzaamheid overstelpt mij: dit is om in snikken uit te barsten. Gelukkig, daar toetert een auto achter mij, daar licht het groote hôtel op, ik herken de silhouet van mijn vrouw, die op het balkon naar mij uitkijkt, waar ik blijf in deze overstelpende, overstelpende Melancholie over menschen en dingen, op deze terrassen, langs deze windende wegen, die overdag voerden van blijheid tot blijheid. Dan is het de zwoele nacht. Als de vorige, toen wij aankwamen, tintelt Algiers van honderde lichtjes. Een zoete geur van nog onzegbare bloemen stijgt uit den weemoedtuin beneden ons op, de palmen statigen omhoog als paleis- en tempelzuilen, en breiden hunne pavillioenen van regelmatige bladeren. Het is stil, stil | |
[pagina 18]
| |
en eenzaam: er zijn nauwelijks nog twintig gasten in dit immense hôtel... In de verte, uit een der villa's, klaagt en snikt een viool... |
|