- Kom dan meê, fluisterde ze....
Ze leidde hem bij de hand, de kamer uit.... Hij heugde zich, dat zij hem nog eens zoo geleid had, toen naar de kamer, waar zijn moeder zat, opdat hij met haar zoû spreken.
Nu bracht zij hem de trap op....
Het was alles zoo vreemd, en zacht stil: er was geen geluid; de vreemde sneeuw was neêrgezonken, voeten dik, een donzen stilte.
Daar was een deur, dicht als geheimenis. Maar Emilie scheen het te weten, want zij opende de kamer vol mysterie.
Er schemerde een halflicht van dichte jaloezieën en tusschen donkere gordijnen blankte vaag een bed.
Alles was onwerkelijk en toch eenvoudig, of alles zich vereffend had. Daar lag zij, zacht, wit, stil, de oogen toe, het oude gelaat sereen, en alleen een trek om den mond was vreemd, en niet haar gewone glimlach. Maar het alleronwerkelijkste was, dat zij zoo ver was, eindeloos ver, verloren, onbereikbaar.
Zij lag daar, en zij was er niet. Er was niet tot haar te zeggen een woord van treurigheid, want zij was zóó ver, dat zij niet hoorde. Er was niet bij haar te leggen zijn arme hoofd van pijn en smart, en uit te hui-