Hij kon niet meer denken aan niets.
Zijn moeder was ziek, en sedert uren al, was hij op weg naar haar toe. Zijn moeder was ziek.... O, als er geen gevaar was, zoû hij zich dan zóo haasten....? Brussel nu, heel lange oponthoud, eindeloos - o, waarom maar niet door - en eindelijk de grenzen over, en de Moerdijk, en beleefd aan de Engelsche dames, die vroegen of dat Moerdijk was, geantwoord: ja. En toen, en toen, toen eindelijk....
Zij schreeuwden het hem in de ooren, den naam van zijn stad. Vol aan het station: hoopen menschen, die gingen naar Amsterdam: was daar dan wat te doen....?
Hij was uitgestapt, en hij zocht vaag rond, als was hij verloren, als wist hij niet meer.
Toen zag hij op hem afstappen een, dien hij in tijden niet gezien had, zijn broêr uit Amerika: die was met zijn vrouw een maand geleden gekomen. En naast zijn broêr, Emilie...
Om hem heen was een vol gedrang van menschen, die duwden; van sjouwers, die sjouwden met koffers. Maar hij zag het dadelijk aan haar gezicht, dat zich niet wist te houden... Hoe zag zij er uit, bleek, verhuild...!
- Is mama...?
Zij opende de lippen, maar antwoordde niet.