Hij belde.
En terwijl hij eene trilling over zijn lijf voelde komen als een groote koorts, terwijl hij klappertandde, opende hij een kast, en haalde er, zonder te zien, kleêren uit.
Ze stapelden zich op stoelen.
- Heeft de signorino gebeld?
Het was een kleine donkere leelijke Italiaan, met groote gitten oogen, en hij had een antieken naam: hij heette Oreste.
- Ik woû mijn koffers hebben.
- Gaat de signorino weg....?
Hij zeide, ja, dat hij terug moest naar zijn land, omdat zijn moeder ziek was. De koffers, en of Oreste woû waarschuwen beneden, dat hij ging met den trein van dien nacht... Oreste ging met een grooten uitroep van treurigheid. Aylva's handen werkten voort, zonderdat hij zag. De kamer werd ééne wanorde: kleêren, kleinigheden; de brokaten, sleepende over stoelen; fotografieën over den vloer.
Toen eensklaps kon hij niet en ging zitten.
Oreste sleepte de koffers binnen.
- Laat maar, Oreste, ik kan niet pakken. Ik zal maar alles achterlaten: ik heb niets noodig....
Hij was als in een droom. Hij wierp zich op zijn bed, omdat hij toch niet pakken kon,