ijver voor zijn kunst om zijn boek af te maken - het strand, waarnaar hij liep, dat eindigde in zee; het slot, dat eindigde in raadsel en in vraag. Er was de weemoed, die er altijd was, en scherper nu om armen Dolf. Achter die scherpe lijnen waasde weg de schaduw van een paradijs, verloren, - Hélène - of het zich mengde met de kimmen van Italië, dichter bij... Zoo was zijn leven hem een kleine tempel van nieuw sentiment; een atelier, heel wijd, vol van zijn groote werk; en dan een landschap nog, heel ver...
Het was genoeg.
Het was niet arm...
De dagen sponnen glad als zijden draad...
Wat zag het beeld? Wat was die angst? Wat was die Minotaur, dat monster, en die sfinx? Wat...?
Wat kwam er aan? Wat dreigde er...
Een tempel, atelier, en landschap...
Het was genoeg. Het was heel lief nog; het leven was soms wel de moeite waard, hoe ook van weemoed vol... Maar wat, wat zag het beeld...?
Het zag, dwars door het leven heen, dwars door de bogen van den tempel, de ramen van het atelier, en al het waas van landschap,