kraakte de vlammende monstrans, en verzwolg hem het hongerige duister, of de machtige Godsdienst zelve verzwolgen werd in den muil van het Niets....
Hij, hij werkte. Terwijl hij zat aan zijn venster en uitkeek, werkte hij, en de kunst met hem samen....
En uit de krioelende menigte, daarginds in het Vizioen, zag hij opklaren éen,
In wien hij zichzelven herkende en die toch hem niet was, maar die hij zijn zoû, zoo hij dòen kon....
Het was als een zoon, dien hij zag, zooals hij eens in Mathilde gezien had een dochter.
Hij zag hem gaan, zijn zoon, door de menigte heen en naar hem toe, met open oogen en wijde handen. Hij zag van waar hij kwam, uit zijne jeugd, heel ver....
De Apocalypsen verbleekten, maar de nacht was niet donker: Rome dreef als eene stille, goudgespikkelde zee in haar lichtend waas, of zilverige floersen vielen uit de lucht, het eene op het andere, waardoor de lichtjes van de menschen starrelden....
In Aylva's kamer was het heel stil: avondstilte van werken bij lamplicht, in een kleine