en dat het eene wordt met geluk, het andere met smart, om verschillende wetten. De menschen, naïf, vroegen wat hij met ‘Schaakspel’ bedoelde; hij, te oprecht, zeide, dat hij nooit bedoelingen had. Ze waren beleedigd; een ernstig artist zonder bedoelingen....!
Er werd veel over ‘Schaakspel’ gesproken, geschreven. Brochures verschenen er over, van pedagogen, van predikanten; het lokte uit tot allerlei discussie, over determinisme, en het antieke idee van tragedie. Van den kansel werd er tegen gepredikt. Het was een slecht boek, van slechten invloed: geschreven met talent, boeide het en trok het aan, als met helsche magneten naar afgronden van verderf.
Aylva was verbaasd als hij er zoo over hoorde praten. De klank van zijn eigen naam vermoeide hem de ooren; zijn boek ergerde hem, nu het gedrukt was, voor de ramen lag, in zijn kast stond. Als men er hem over sprak, leidde hij het gesprek af.
Hij voelde het: hij miste de gezonde vreugde om zijn kunst. Hij schreef alleen om de onvermijdelijkheid ervan. En omdat hij daarbij alle eerzucht miste, dacht hij, op een grauwen Hollandschen morgen: