Aylva dood mocht zijn, en alleen maar sluimerde, en toen zij gehoopt had... was Mathilde geboren. Zij glimlachte daarom met een zacht geluk. En nu, hoe ‘Schaakspel’ haar ook ontzette, omdat het haar de openbaring gaf van al het tevergeefsche streven op aarde... zij hoopte. De Hoop bleef haar eeuwig bij.
Ja, zooals Hugo het schreef scheen het wel waar: de Levensmacht, het Noodlot, het Schaakspel... Maar dan: het groote Doel van dat Noodlot....? O, dat Doel, ten slotte zoû het goed zijn, het goede, het hooge, de Hemel! Zij voelde dát als onwrikbaar geloof in de kalmte van hare ziel: als groote ster, die kalm glansde, boven de rust van een meer....
O, zoo zij dat geloof nog ooit aan hem kon geven! Zoo zij haar schrik kon te boven komen en hem toonen kon: die ster! Want haar angst was het meest om hem. Hoe zoû hij kunnen leven, zoo onderworpen aan het Noodlot, altijd in afwachting, dat het met hem schaakspeelde, als met een pion! Hoe zoû hij kunnen léven?
En, zij bekende het zich - het was zoo duidelijk in haar zichtbaar -: zij had hem lief. Zij had hem altijd liefgehad, altijd van kind afaan. En, in het meer van hare ziel, zag zij ontluiken de groote lotos van hare liefde.