allerlaatst, ‘Mathilde’ lief had gehad, zijn dochter, zijn werk, het leven, de levens, die hij schiep: glans uit het ijle niets! En nu, nu was zij geen glans meer en zij was niet meer ijl, want zij werd boek: papieren boek. En een lichte haat tegen wat papieren boek was, klom in hem op, als een haat tegen wat innigst aan ons verknocht is: dat, waarmeê wij noodlottig moeten leven; dat, wat samengeschakeld is aan ons bestaan, en waarvan wij, om een geheimzinnige reden van tegenstrijdigheid, verlost willen worden.... Het boek werd hem het plompe practische proza, zoo practisch, zóo plomp, zóó proza, dat hij zichzelven de belofte deed, na ‘Mathilde’ nooit meer een boek te schrijven....
Maar waarom werd Mathilde dan toch boek? Hij wist het niet; misschien om zijn gevoel van orde, om manuscript gedrukt te zien, heel onbewust in zich. En misschien ook, eenvoudig, omdat het zoo, onvermijdelijk, moest, door de wetten in en om hem; want toen hij Emilie eens gevraagd had, in twijfel, of hij ‘Mathilde’ wel zoû uitgeven, of hij maar liever niet de contracten verscheuren zoû, en Mathilde voor zich houden in het teedere geheim van zijn schrijftafel - toen was Emilie zóó verwonderd geweest, en