- Mooi zoo! riep Herman Scheffer; hij had zoo van die korte uitroepen, kort en brusk, vol vive overtuiging, zooals hij heelemaal was: een groote stevige jongen, kort en brusk en vif, met veel plotseling enthouziasme en drukke impulsie.
- En lees nu nog eens je ‘Aminta’ voor! riep hij met een blijden zwaai van zijn hand.
Dat was de eerste zang van ‘Tasso’, verschenen in ‘De Gids’. En Aylva was van deze terzinen wel heel zeker, want nu hij ze las, klonken ze op, glasteeder en volmaakt, zooals van snaren van violen: Aminta....
Buiten, in den tuin, ging de dag, de vroege lente slapen als een moê gespeeld kind.
En een belletje klonk, huiselijk signaal. Aylva las juist de laatste verzen.
- Uit! riep hij moê, blij. Ja, de ‘Aminta’ is heusch nog zoo kwaad niet....! Blijf je eten? Ze hebben geluid: dan lezen we van avond Zola? Ik moet Torquato een tijdje vergeten!
Dien avond na den eten begonnen zij Zola.
De poorten van een nieuwe kunst gingen wijd voor hen open. Om beurten, in de kleine kamer, gauw benauwd van gas, lazen zij met wijding en heel plechtig, met enthouziasme en