Een lent van vaerzen
(1884)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
Kleopatra. | |
[pagina 71]
| |
Geluidenlooze stilte heerscht alom.
Gelijk een zilvren sterre trilt het licht
In 't melkwit alabaster van de lamp,
En de olie barnt met zwijmlend-zwoele geuren.
Het zilver-scheemrend schijnsel bleekt zoo bleek,
Dat het de schaduw niet verdrijft, maar blauwt...
En in de kussens der vergulde sponde
Verheft zich de vorstin, heur naakten boezem
Opbeurend, moede lenend op den arm,
Die rank zich rondt... De blik van 't fulp-zwart oog,
Amandelvormig, met gedoofden straal,
Lonkt droomrig onder sluyerende wimpers.
| |
[pagina 72]
| |
Het zwarte hair, zoet-riekend naar de myrrhe,
Zijn warrelende paerelkluisters slakend,
Omwoelt in vloeyend git heur goud-gebruinde
En weelderige tors... De paerels zijgen
In drup bij drup haar uit de lokken, strenglen
Zich in de bloedrood-sparklende robijnen
Der keetnen, om heur slanken hals geslingerd.
Het purpren floers, met glanzen als doorweven,
Omwolkt in zijn doorzichtig waas heur leden,
Haar goudkleur tintend met een rozengloor,
Met een juweelen gordel om het middel
Bevestigd...
Droomend van den dood, die wenkt,
Heft zich Kleopatra op hare sponde,
En staart met reeds verwezen blikken in
Den bloemenkorf, die bloeit aan hare voeten.
Dan strekt zij plots de glanzige armen uit,
Doorwoelt de bloemen... 't is of geur bij geur
In drupplen van haar blonde vingers zijgt...
Tot zij verbleekt, maar toch niet deist...
Daar zwiert
Met cierlijk-kronkelende bocht en ronding,
Met gluiprig, flikkrend oog, en tong, zoo spits
En puntig-fijn, als waar' ze een gulden naald,
Zich de emerauden slang van 't bed van geuren;
En slingert langzaam-slippend, zachtkens-schuiflend,
Op vochten, killen buik steeds verder glijdend,
Zich rond den ronden arm gelijk een spang...
Een snoer smaragden mengelt zich weldra
Met heur robijnen en haar blanke paerels...
| |
[pagina 73]
| |
Het is alleen een schittrend kleinood meer,
Waar zij zich mede tooit...
En 't geurenlied
Zweeft loomgewiekt, een droom des paradijzes,
Bedwelmend op, en toovert vizioenen
In 't starrenschijnsel, luchtend uit de lamp...
|
|