Een lent van vaerzen(1884)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] VI. Op zee in schomlend schuitjen, Zoo rank gelijk een zwaan, Zoû met een schalk-zoet bruidjen Ik willen gaan. Geen bries, die ook maar even Den zilverspiegel brak; Hoe zoû ons bootjen zweven Op 't glazen vlak! Hoe zoû het golfjen kabblen Met murmelziek gesus! Hoe spottend zoû het babblen Bij elken kus! [pagina 18] [p. 18] En wen wij minnensmoede En spelemeyensmat Naar wal terug ons spoedden, Zoû, o, mijn schat! Op donzen bloemensponde, Gespreid in onze kaan, Met u, mijn bruid, mijn blonde, Ik sluimren gaan... Bij 't dobbrend spelevaren Belonkt door 't starrenheir, Gewiegeld op de baren, Zacht heen en weêr, Alleen, alleen, o lieve! Alleen en onbespied Met u de zee te klieven... Waar' 't weelde niet? Vorige Volgende