| |
| |
| |
Alarbot
Oud-Gothische legende
Het was het sombere jaar, dat de Moorsche macht onder Tarik, den Een-oog, meester was geworden van het Gothiesch-Iberische rijk, omdat graaf Julian zijn koning, Roderik, had verraden...
Het was het sombere jaar, dat graaf Julian zijn koning verraden had, omdat Roderik Florinda onteerd had, graaf Julians dochter...
Het was het sombere jaar, dat koning Roderik verdwenen was in den beslissenden veldslag...
Het was het sombere jaar, dat Abdal-Aziz, Emir van Spanje en tronende, met Elyata, Roderiks gemalin, koningin der Gothen nog, te Sevilla waren vermoord.
Het sombere jaar, dat te Bagdad de machtige, wreede Soliman heerschte, de Khâlief, de beheerscher der wereld...
De wereldgebeurtenissen wentelden als noodlotswielen om en om, in het sombere, tragische jaar...
***
De gravin Frandina, de vrouw van den Verrader, zat te Ceuta in den verwulfden torenkamer der forteres bij het boograam, dat uit zag over de stormende Afrikaansche Zee. De grauwe schemering stapelde de schaduwen in het grauwe steenen vertrek. Hare arm was geslagen om het blonde kind, den knaap Alarbot, die bij haar stond. Vóór haar stond de bleeke Boodschapper...
- Meld mij, zei Frandina angstig.
- Graaf Julian vluchtte voor Alahor, den veldheer, dien de Khâ- | |
| |
lief zond met vloot en leger... Hij verborg zich vèr, in Arragon, te Marcuello. Maar in den stormwind... in den stormwind...
Des boodschappers stem klonk als door floers.
- Meld mij àlles, zei Frandina; haar arm beefde om haar blonden zoon.
- ...Wankelde de reeds in het oorlogsgeweld gerameide toren, waarin hij zich verborg, en stortte neêr in een hoop van puin... en bedolf hem.
Frandina schreeuwde luid op.
- Hij is dood! schreeuwde zij. Mijn Julian! Mijn Julian!!
- Moeder, zei Alarbot, bleek. Was mijn vader een verrader?
De moeder antwoordde niet: zij had zich snikkend neêr gestort voor het crucifix, waarvoor brandde een lamp.
- Was mijn vader een verrader? vroeg Alarbot den Boodschapper.
De bleeke Boodschapper zag den bleeken knaap doordringend aan.
- Ja, antwoordde hij wreed. Hij verried zijn koning, Roderik; hij verkocht ons Gothische land aan de Mooren. En Alahor, de veldheer van den Khâlief, vertrouwde niet wie zijn koning en land had verraden, en uw vader, o knaap, vluchtte voor de Mooren, die hijzelve in ons land had gebracht. En kwam om.
- Strafte hem God, door de wankele toren in puin neêr te doen storten? vroeg de bleeke knaap Alarbot, den Boodschapper herkennende.
- Ja, antwoordde de Boodschapper wreed.
En plotseling was hij niet daar.
Voor het crucifix wrong zich de wanhopige vrouw.
- Alarbot! Alarbot!! riep zij uit. Bedenk, vader wreekte zijn beleedigde dochter! Florinda, mijn arme Florinda!!... Zij stortte zich van dezen toren in zee, omdat zij, onschuldig, onteerd, en gewroken door haar vader, de oorzaak was van den ondergang van ons land! Alarbot!! Oordeel niet!
- Ik oordeel niet, moeder... zei bleek de knaap Alarbot.
Hij zag naar de plek, waar de Boodschapper had gestaan. De
| |
| |
grauwe schemering donkerde in de torenzaal. Buiten stormde het, over de donkere Afrikaansche nachtzee. Frandina wankelde op voor het crucifix, dat zijn bleeke kruis in den afglans der flauwe lamp teekende. Zij stortte toe op haar zoon en omhelsde hem als waanzinnig.
- Alarbot! riep zij. Niets rest mij meer dan jou alleen! Hier, in dezen toren, in deze forteres, ver van ons vernietigd vaderland! In deze forteres, die vaders laatste soldaten nog bezetten! Weten zij reeds vaders ondergang? Alarbot! Zijn wij beiden alleen en op deze wereld verlaten??
De knaap opende de deur en luisterde uit de diepte der wenteltrap.
- Ik hoor niets, moeder, zeide hij. Zoo de bleeke Boodschapper aan de bezetting gemeld had van vaders dood, zoû ik stemmen hooren, beneden, in de wachtzaal. Ik hoor alleen den wind, die giert... Maar sedert dagen hoor ik geen stemmen meer...
- Alarbot! Alarbot!! Waarom meldde de Boodschapper alleen mij vaders dood?! Waarom verscheen hij zoo plots, nu de nacht al zonk? Waarom hoorde ik de deur niet openen en stond hij plòts voor mij, zoo bleek, zoo wreed, zoo vreeselijk...??
- Moeder zeide Alarbot; omdat hij niet leefde...
- Omdat hij niet leefde?? kreet de moeder.
- Zaagt ge niet, moeder, dat hij niet leefde? zei de knaap Alarbot. Vóór hij verscheen, zag ik juist naar de deur, de ijzeren deur. Zij opende niet.
- Opende niet de deur...?
- Neen, moeder... De Boodschapper stònd daar plotseling. Hoordet ge niet, hoe vreemd zijn stem klonk? Zoo wreed, maar ijl: herkendet ge niet, moeder, zijn stem...?
- Of ik 's Boodschappers stem herkende, kind?? kreet de moeder.
- Het was vàders stem, moeder. Het was vader zelve, moeder, die zichzelven beschuldigde. Het was vaders geest...
- Vaders geest...!? O Julian, o mijn Julian! En herkende ik niet je geest? O Alarbot, mijn eenig kind, wèl herken ik steeds Florinda's
| |
| |
geest, als zij bleek, de bleeke schim van een maagd, wit en blond, dezen toren op en neêr dwaalt!
- Ik herkende, moeder, de schim van mijn zuster; ik herkende ook den geest van mijn vader...
- O Alarbot, zijn wij dan in dezen toren alleen met spoken, met niets dan spoken, en voor ons de zee in den stormwind!
Alarbot luisterde aan de open gekierde deur; de wind gierde.
- De soldaten, beneden, slapen, moeder. Het is de late nacht.
- Waakt niemand?
- Boven op den toren, moeder, hoor ik de stappen des wachters.
- Zijn het stappen van wapenschoenen? Zijn het ijzeren stappen, zoon?
Alarbot luisterde aan de deur, naar boven.
- Moeder, het zijn ijle, vreemde stappen. Het zijn niet metalen stappen! Het zijn de slepende stappen als van een geest.
- Waakt boven onzen toren een geest? Waken beneden soldaten, Alarbot??
- Moeder, ik zal gaan zien.
Alarbot, de bleeke knaap, slipte de deur uit. De moeder bleef alleen, in de torenkamer, wier naakte grauwheid schemerde om haar heen. De storm huilde over de zee, de golven klotsten tegen den toren op. Zij hoorde boven zich slepende stappen.
- Florinda! Florinda!! riep zij plotseling, ziende voor zich uit.
Langs de grauwe muren, tastende, ging de bleeke maagd, de onteerde, die zich van dezen toren gestort had in zee en wier lijk beneden in de kelders lag, in steenen sarkofaag. En zij murmelde tusschen den gierenden wind, die maar geerde de muren langs:
- ...Het waren de tuinen aan den Taag... En het was Roderik, de koning... En het was mijn zwakte, die toe gaf... En het was mijn vader, die mij wreekte... En zijn land verried en zijn koning verried... En het was deze toren, van waar ik mij wierp... In de zee, in de stormende zee... Het waren de tuinen aan den Taag... En het was Roderik, de koning...
- Florinda! Florinda!! riep de moeder en de vlam van het crucifix flakkerde in de tocht.
| |
| |
- Moeder, zeide Alarbot, die van beneden kwam. Wat roept ge mijn zuster, die zich stortte van dezen toren?
- Waken beneden onze soldaten, mijn kind?
- Zij waken, moeder, zeide Alarbot. Ik zag ze beneden, in de wapenzaal. Sommigen sliepen en anderen waakten, bij de kijkgaten, geleund op hunne hellebaarden. Maar ik vrees, moeder, dat zij niet leven.
- Dat zij niet leven, o Alarbot??
- Ik vrees, moeder, dat hun schimmen slechts waken...
De moeder omarmde vast haar zoon, en voelde hem met wanhopige handen.
- Alarbot! Alarbot!! Leef je??
- Ik leef, moeder, zeide Alarbot.
---------------------------------------
Alahor, de Moorsche veldheer, stond voor de gravin Frandina. Het was de grauwe morgen; de Moorsche vloot lag voor Ceuta op de nog woelige zee.
- Vrouw, zeide hij. Wie zijn land verried aan ons, is dood. Het is goed, dat verraders dood zijn.
- Ondankbare! riep Frandina.
- En het is goed, dat de zonen van verraders sterven. Waar is, o vrouw, je zoon.
- Hij is reeds dood! loog Frandina. God ontnam mij reeds alles, o Emir!
Naast den Emir stond Yuza, de sterwichelaar. De Emir zag Yuza aan.
- Er zijn in dezen toren, zeide de wijze man, de oogen gesloten; behalve wij, twee levenden. De eene, die leeft, is deze vrouw. De andere, die leeft, is verborgen.
- Zoek hem mij, Wijze, zeide de Emir.
Zij daalden de trappen af, de Emir, de Wijze, Frandina. Overal stonden de Moorsche soldaten. Zij overvulden de zalen beneden; zij zwermden over de wallen, waartegen de golven nog beukten.
- Mijn zoon is dood, Emir! jammerde Frandina. Als mijn dochter stierf... als iedereen stierf om mij heen!
| |
| |
- Hij leeft, zeide de Wijze. Open deze deur, vrouw.
Maar reeds hadden de Moorsche soldaten de ijzeren deur open gebroken. Een trap daalde naar een diep gewelf.
- Emir! schreeuwde Frandina. Hier is niets dan het overschot van mijn ongelukkige dochter, voor wie haar vader zijn land verried en zijn koning!!
- Opent die sarkofaag! beval de Wijze.
De soldaten lichtten het steenen deksel open van de sarkofaag. En zij hielden bij een flambouw.
Het rosse schijnsel sloeg binnen. De Mooren zagen een blonden knaap; hij lag naast het in wade gehulde lijk zijner zuster... De vale lucht walmde omhoog.
- Sta op! beval de Emir.
- Alarbot! Alarbot!! riep de moeder.
De bleeke knaap Alarbot verrees. De Mooren hielden de moeder tegen.
- Kom meê! beval de Wijze.
Hij deed Alarbot vóór zich de trappen opgaan, naar de torenkamer, boven. Verraders moeten sterven en ook de zonen van verraders, want zij brengen onheil aan wie voordeel van verraders hadden...
De zee was kalm geworden, de hemel blauw en de nog maar even geschuimde baren golfden van den einder aan. De Wijze zag den knaap met weemoed aan.
- Wat wilt gij van mij, oude man? vroeg de knaap.
- Kind, zeide de Wijze. Weet gij waar gij zijt?
- Op de plek, waar deze toren verrijst, verrees eens een der zuilen, die Herkules, de Sterke Man uit het Oosten, er richtte, zeide de knaap. Hier was het einde der oude wereld.
- Kind, zeide de Wijze. Weet gij welk land gij ginds aan den einder ziet blauwen?
- Het is mijn land, zeide Alarbot; en mijn vader verried het om mijner zuster wille aan wie wij thans haten.
- Kind, zeide de Wijze; weet gij uw Toekomst?
- Ik weet die, zeide Alarbot. Want ik zie die in uw oogen, oude
| |
| |
man. Dit wereldeinde is de plek van mijn levenseinde als het was voor mijn zuster, bij wier lijk ik school. En mijn land zal ik nooit terug zien: mijn land, dat mijn vader verried, is mijn land niet meer...
- Doe dan wat gij moet doen.
- Ik zal doen wat ik doen moet, oude man, zei Alarbot. Maar weet, dat wie jong is en sterft, méér ziet dan wie oud is en leeft. Mijn land is ùw land, maar eenmaal, o Moor, zal mijn land niet meer uw land zijn.
- Laat de eeuwen wentelen, zeide de Wijze; en doe wat gij doen moet.
Toen beklom Alarbot den steenen rand van het boograam. Beneden klotsten de nog schuimende baren op tegen de rotsen, waarop de toren verrees. Toen opende hij wijd de oogen, als om, stervende, de blauwe einderlijn van zijn verloren land te zien. En deed den sprong.
De Wijze boog zich voorover.
Hij zag het weeke knapelichaam tuimelen om zichzelve, de hooge hoogte af naar omlaag. Toen zag hij het liggen, roerloos, over de rotsen, half overklotst door de golven.
- De eeuwen wentelen, dacht de Wijze. Wat gewonnen wordt, wordt verloren... God is groot en weet wie wint aan het eind...
---------------------------------------
Op de openbare plaats van Ceuta werd tusschen de gevangene Christenen Frandina mede gevoerd, in grauwe pij, de haren los.
- Alarbot! Alarbot!! kreet zij. Waar is mijn zoon?!!
- Steenigt haar! beval de Emir den Christenen.
Zij weigerden, zij aarzelden...
- Steenigt haar! beval de Emir den Christenen.
En de eerste steenen begonnen neêr te vallen over de vrouw van den Verrader, over de moeder van Florinda, over de moeder van Alarbot...
- Alarbot! Alarbot!! schreeuwde zij, overstelpt door de steenen, terwijl vloeide haar bloed.
Maar de wereldgebeurtenissen wentelden...
|
|