- Wilt ge, dat ik het feest beveel, dat ik hier vier, iederen dag, wiens zonneschijn ik vergader in mijn diamant? vroeg hij.
Zij knielde voor hem.
- Merlijn, smeekte zij. Heb erbarmen. Beneden, aan den voet van dit gebergte, versterft de wereld... Ik ben gestegen, om u te vragen...
- Gij zijt gestegen, om mij te verwarmen, zeide Merlijn. Want zóo ongelukkig voelde zich steeds mijn ziel, trots hare doorzonde goddelijkheid, dat ik had kunnen weenen over mijn rijkdom en macht en mij toch koud gevoelde in mijn innigste. Mijne zaligheid was eene illuzie. Wees de werkelijkheid, gij!
Hij sloot haar in zijne armen en zij omhelsde hem.
- Ik heb u lief, Merlijn, bekende zij.
- Wat vraagt ge mij, vroeg Merlijn.
- Erbarmen...
- Ik weet niet hoe het u te geven, zeide Merlijn. In steê van erbarmen, o mijn bruid, zal ik u geven mijn diamant.
Hij voerde haar in de kristallen zaal. Op de kristallen tafel lag de edelsteen en hij straalde, een zon gelijk...
Merlijn nam den ring.
- Neem den ring, bood hij dien zijne bruid aan. Mijn diamant is uw eigendom. Hij is hard als niets ter wereld is hard en hij bezit den zonneschijn van een zomermaand... Zie hem stralen...
- Hij is niet zoo hard, dat hij niet is te smelten, zeide de koningsmaagd.
- Hoe wilt ge den diamant doen smelten? vroeg Merlijn.
- Door hem te dragen in liefde voor u...
Zij gleed den zonnediamant in hare borst en omhelsde hem. Hij omhelsde haar. Er was het feest om het bruidspaar heen en zij zat op den stralenden troon tegen haar bruidegom geleund.
Toen het feest was gedaan, zocht zij in haar boezem den steen.
- Zie, glimlachte zij en toonde Merlijn den steen.
- Hij straalt als steeds, glimlachte Merlijn terug.
- Kom meê, o toovenaar! zeide de koningsdochter. Ik ben het petekind der feeën en ik weét...