geven. Alles is nutteloos, alles is schijn, alles is onbewustheid, alles is nièts en ik wil sterven... Ik zal sterven...
Hij sloot de oogen en bezwijmde. Toen de Zoeker tot zichzelven kwam, lag hij op een mat voor de hut van een landbouwer. De rijstevelden spiegelden, liquide terrassen, rondom, en de turkooisblauwe bergen vernevelden in het wit trillende morgenlicht.
- Hier is het vèr van den strijd, zeide de landbouwer. Wij vonden u en brachten u hierheen in onze kar, die de buffels trokken. Mijn dochter verpleegde u, o held!
De Zoeker zag naar de maagd, die naderde met een kom water in de handen. Hij dronk, dorstig, het water en vroeg den landbouwer:
- Wilt gij, o vriend, mij raden... Weet gij, waar ik zoeken moet... Wat mij levensnoodig is te doen en te zijn, als ik moet?
- Wat deedt ge tot nog toe? vroeg de landbouwer.
- Ik zwolg in genot en streed in den strijd maar ik vond noch in dien wellust noch in die daad wat mijn zoekende ziel voldeed. Wáar vind ik het?
- Wellicht bij ons, ried de landbouwer. Ons leven is wel, in zijn eenvoud, geluk. Wij planten de kostelijke rijst en plukken die maar zoeken niet verder... Blijf hier.
De Zoeker bleef; hij plantte de rijst en oogstte wat hij geplant had; hij huwde de maagd en zij schonk hem vijf zonen en drie dochteren: zijn leven vervloeide gelukkig en kalm en het scheen, dat hij niet meer zocht. Maar op een morgen, dat dreigende storm de wolken samen woei over de hellingen der bergen, haalde de Zoeker diep adem en zeide hij tot zijne vrouw:
- Vrouw, ik ben jaren lang gelukkig geweest; ik heb je lief en mijn zonen en dochteren en de rijstoogst is gunstig geweest, vóor de storm rees aan den horizon... Maar heb ik wel hier, in deze vrede, in dit geluk gevonden wat ik zoo lange zòcht?? Neen, ik vond hier niet wat ik zocht... En het dunkt mij het beste te gaan, o vrouw, van hier... vóor mijn zielsleed verstoort je eigen geluk en vrede en dat mijner kinderen...