| |
| |
| |
Een interview
Dat ik het zelve schrijf, is misschien een beetje vreemd, maar mijn vriend Jan, die mij interviewde, schrijft niet, pràat alleen, en lokt uit tot praten, in zijne onweêrhoudbare behoefte vele nuttelooze woorden te schakelen of te doen schakelen aan elkaâr, en toen hij mij geïnterviewd had, zeide hij:
- Nu, schrijf neêr, wat je mij bekend hebt: dan heb je minstens weêr je Zaterdagsch feuilleton: het zoû minstens wel zoo belangrijk worden als je vorig feuilleton was, want, waarde vriend, onder ons gezegd en gebleven: dat was héelemaal niet erg interessant, hoor...
En toen ik in diepen fauteuil neêr zonk, nam mijn vriend Jan zijn grijze parasol en passerde weg, door den zonneschijn, om te genieten van een zijner laatste dagen te Nice.
- Ben je erg moê? vroeg mijn vriend Orlando bezorgd.
- Ja, bekende ik. Doodmoê... Want vriend Jan heeft mij laten praten en praten en ik vind niets zoo vermoeiend en nutteloos dan zoo veel te praten als hij doet of dwingt te doen...
- Laten we dan met ons beidjes, zonder veel te praten, gaan toeren, zei mijn vriend Orlando, en hij wipte weg om op zijn standplaats onzen koetsier, den Petit-Brun, te halen.
De Petit-Brun wàs er, gelukkig, en weldra reed ik in zijn nette karretje - ik meen, victoria - aan de zijde van mijn Italiaanschen vriend, die zoo heerlijk weldadig zwijgen kan, den slingerenden heuvelweg op van St. Antoine, tusschen hagen van witte rozen, waarover onze blikken de blauwe zee zagen diep weg verschieten, als met beker bij beker vól liquide lazuur...
| |
| |
Ik sprak geen woord...
En Orlando ook niet...
En toen ik thuis kwam, was ik heerlijk uitgerust... en schreef mijn feuilleton, door eenvoudig neêr te schrijven het interview, dat vriend Jan mij dwong te ondergaan.
Schrijven vermoeit mij nooit; praten vermoeit mij gauw...
Het geschreven woord te schakelen aan het geschreven woord is mij nu eenmaal natuur, roeping, en levensdrang...
Opinie's, in vele woorden, te moeten zeggen, vind ik afschuwelijk; ik weet niets afbeulenders dan dàt...
Mijn vriend Jan is dikwijls een beul; hij kàn zijn mond niet houden, en wil altijd, dat ik praat...
Mijn vriend Orlando zwijgt veel, harmoniesch en weldadig: in dat zwijgen rust ik uit...
Hij is, nà den beul, de weldoener...
(- Arme Jan... zegt mijn vrouw, die leest over mijn schouder.)
(- Maar hij is wel eens dood-vermoeiend! hoor ik Orlando haar tegen fluisteren.)
Zij zwijgen beiden.
Ik schrijf...
Zie hier mijn feuilleton... en het interview.
***
- Dus je schrijft nooit meer romans?
- Dat weet ik heusch niet, vriend Jan. Wie weet, wat hij eenmaal weêr zal doen of niet doen. Wel weet ik, dat ik, voor het oogenblik, geen roman in den geest heb, en ook niet in de pen.
- Maar hoe is dat gekomen? Je kon vroeger niet leven zonder dat je bezig was aan een roman.
- Je vraagt me meer dan ik zeggen kan, Jan. Ik hoû niet boek van wat er gebeurt in mijn ziel van dag tot dag...
- Denk nu eens even na! (vriend Jan is onverbiddelijk); denk nu eens even na, want heusch, het interesseert me... te weten hoe je dat besluit zoo op eenmaal genomen hebt: om geen romans meer te schrijven... Kom, denk nu eens even na...
| |
| |
- Zoû het kunnen zijn, vriend Jan, (vang ik heel mat aan); omdat ik al zoo veel romans geschreven heb? En het mij onnoodig scheen naast zoo vele romans... weêr een anderen roman neêr te zetten? Want je ziet, eigenlijk vind ik alles onnoodig, dus ook, het schrijven van romans. Heb jij zelve niet gezegd, dat romanschrijven een kinderlijke bezigheid is? Ik ben het met je eens. Niets is kinderlijker dan romans te schrijven, behalve misschien, een romancier te willen interviewen...
- Je weet, ik stel véel belang in je. Mijn interview is puur uit belang; het is voor geen enkele courant; ik zal het nooit opschrijven, en door mij geen dagblad het dus openbaren... Praat dus door. Ik hoor je zoo gaarne praten. Je praat heel goed. Je praat bijna beter dan je schrijft. Je weet, ik vind je zinsbouw - als je schrijft - gebrekkig, - gebrekkig uit gemàaktheid - en je zóekt niet altijd naar het juiste woord, - je schrijft maar raak... maar als je praat, zijn je zinnen zuiver en aangenaam, en is je woord wàarlijk wel eens zuiver gekozen... Praat dus door, beste vriend, en zeg mij - want schrijven hoeft niet, hoor - waarom je geen romans meer schrijft, maar enkel kleine verhalen, impressies, feuilletons... (Dit laatste, uit vriend Jans mond, klonk min of meer grijnzend ironiesch.)
- Ik weet het, vriend Jan! riep ik uit. Ik weet het in eens! Ik schrijf geen romans meer - voor eerst! - uit luiheid! Ik ben zoo heerlijk lui geworden - invloed van Orlando! - en toen ik romans schreef, kón ik niet lui zijn. Konden noch mijn geest, noch mijn hand zich eenige luiheid veroorloven. Want een roman... dat is verschrikkelijk! Dat is een wèrk... voor een Herkules! Dat is een arbeid... om dól te worden! Dat is het bouwen van Babel... met torens en trappen omhoog! Dat is het scheppen van werelden en het stichten van steden! Dat is het teelen van heele families, met grootmama's en overgrootpapa's en kinderen en klein-, en achterkleinkinderen, tot ik weet niet in het hoeveelste geslacht! Een roman schrijven... dat is àlles zijn: Onze-Lieve-Heer en mensch te zamen! Dat is zijn: architekt, schilder, dokter, behanger, kleêrmaker, psycholoog, taalkundige, stylist, en nog véel meer: een auteur
| |
| |
is alles en iedereen, de auteur van een roman moet àlles weten en hebben gezien, al is het maar in zijn verbeelding: hij moet weten hoe een stad gebouwd wordt of een dorp, hoe de winter wijkt voor de lente, en de eerste liefde in het hart zijner heldin voor de tweede en derde liefde; hij moet weten hoe een ommelet wordt gebakken en hoe een kind wordt geboren... wànt als hij dat àlles en nog veel meer niet weet, is hij in staat de dolste fouten te maken, op iedere bladzij, op iederen regel. Wel, natuurlijk moet hij niet altijd alles haarfijn beschrijven, noch hoe de ommelet wordt gebakken, noch hoe de baby het daglicht aanschouwt, maar hij moet toch dat alles wèten haarfijn, hij moet alles weten, en van al die alwetenschap schrijft hij in zijn roman soms niet meer neêr dan twee, drie vluchtige woorden... Vindt je dat nu geen vermoeiend métier? En kán je nu niet begrijpen, dat ik, mijn luiheid mij wordend bewust...
- Waarom zeg je niet eenvoudig-weg: toen ik mij mijn luiheid bewust werd, of als je dan absoluut wilt een tegenwoordig deelwoord gebruiken: mij mijn luiheid bewust wordend...??
- Jan, er zijn bevalligheden, beste kerel, heel nuttelooze maar bevallige arabesken, waarvan jij nooit de gratie zal inzien...
- O, ik dacht, dat je mij zoû geantwoord hebben: eenvoudig om den meerderen nadruk, dien ik op ‘bewust’ wilde leggen... en dàn was je zuiverder waar in je antwoord geweest. Je bent heel zelden zuiver waar, maar tóch vind ik je héel interessant: dat weet je. Ga door...
- Ik herhaal dus: kan je nu niet begrijpen, dat ik mijn luiheid bewust mij wordende... het zalig aandoend besluit genomen heb... voor eerst geen roman meer te schrijven...? En daar ik niets schreef dan romans, er toe kwam een paar jaar niet te schrijven, heelemaal niets?
- Jawel, dat kàn ik wel...
- Toen... toen kwam de reactie. De behoefte om iets te doen, te werken, na de luie jaren. En wat zoû ik, om aan die behoefte te voldoen, anders doen dan... schrijven! Alles dwingt mij, van af mijn kinderjaren, om te schrijven! Ik verzeker je, dat ik het métier
| |
| |
niet heb uit gekozen, maar iets, sterker dan ik, deed het voor mij. Daarbij, wat kàn ik anders dan schrijven? Ik kan niets. Ik ben tot niets in staat dan... tot schrijven. En hoewel jij niet verbergt, dat ik zelfs niet altijd góed schrijf - je bent steeds een heel strenge kritikus voor me geweest - moet je toch toe geven, beste Jan, dat ik schrijver geboren ben, want anders hadt je niet dit interview uit gelokt. Ik ben dus weêr gaan schrijven. Er lagen op mijn schrijftafel verschillende pennen: er lag een lyrische, een epische, en een historische pen; er lag een allegorische, een symbolische, een idealistische en een naturalistische pen, een realistische en een impressionistische: ik geloof, dat er nog vier, vijf andere pennen lagen. Ik heb tusschen die pennen opgenomen de dartele, wufte, luchtige pen, de pen, die vluchtig maar ràak schrijft, maar toch, naar zij hoopt, telkens je een impressie, een anecdote, een beeld, een figuurtje, een grapje, een historietje en een avontuurtje mede deelt en voorstelt, zonder dat het haar vermoeit en... jou vermoeit, vóoral omdat je geen tijd hebt om moê te worden. Want mij, herhaal ik je, vermoeit het schrijven nooit: mij is het schrijven natuur, als een vogel vliegen en een visch zwemmen. In de middeneeuwen had ik niet geschreven, maar was ik trouvère geweest, had ik gedwaald van kasteel naar kasteel, met een mantel om en een luit in de hand, en, ik hoop, een paar tonen stem in mijn keel, en veel liefde en gevoel in mijn middeneeuwsch hart. Nu ik in modernere tijden adem, en niet meer romancier wil zijn, voor het oogenblik, ben ik schrijver geworden van enkele kolommetjes feuilleton en dat met veel pleizier, want ik heb deze kwaliteit, dat ik alles wat ik doe, met pleizier doe: als ik in iets geen pleizier heb, o vriend Jan, doe ik het niet... (oef!!) En waarom zoû ik niet liever feuilletons schrijven dan romans? Ten minste, waarom zoû ik niet liever feuilletons publiceeren dan romans?? Een feuilleton leest iedereen, een roman... Wie leest nog een roman? De jonge dame, maar alleen als het regent. De jonge vrouw, maar alleen als haar man aan zijn werk is of haar baby slaapt. De oude dame, een uurtje voor ze naar bed gaat. Jonge heeren en oudere heeren lezen, geloof ik, al heel weinig romans... ten zij ze roeping tot het vak
| |
| |
hebben. En mag een jongmensch nog wel eens een roman lezen, welke màn van rijperen leeftijd leest een roman?? Geen, Jan, geen enkelen! Mijn feuilletons? Iedereen leest ze! In den trein, in de tram; ik ben nooit nog zoo populair geweest als sedert ik feuilletons schrijf, en...
- Daarom, viel vriend Jan mij in de reden; woû ik je ook dézen raad geven, beste vriend; verzorg heusch in den vervolge, te gelijk met den vorm van je feuilleton, een beetje meer den inhoud er van. Kijk eens, luchtig en raak schrijven is heel aardig, héél aardig... Maar er moet heusch toch ook wel iets stàan... in je feuilleton... en als je me alleen maar vertelt, en dat nog wel in tw...àa...lf kolommetjes Vaderland, hoe jij met je vrouw en je vriend Orlando naar de komedie gaat, hoe zijn stoel kraakt en jou stok valt, en hoe jullie daarna patrijsjes eten in gelei... dan - je moet me het niet kwalijk nemen, niet waar; ik ben een oud vriend van je en ik heb het góéd met je voor - maar dan vind ik zoo een feuilleton een beetje héel erg luchtig, zie je, ik meen van inhoud, en vrées ik, of je lezers dàt genre wel zoo interessant zullen vinden als, bij-voorbeeld...
- Een feuilleton over Ovidius' Ballingschap?
- Dat is weêr te vól van inhoud geweest, beste kerel; dat wàs geen feuilleton... dat was een roman en raccourci... neen, zoo moet het héelemaal niet zijn! Dat was weêr veel te quasi-geleerd en ‘belezen’, en niet iedereen dweept als jij met eeuwenlang doode Romeinsche auteurs. Nu, kijk, het was een aardig feuilleton voor de gymnaziasten, zie je: die hebben er misschien wat aan gehad. Maar streef - is mijn opinie - in den vervolge meer tusschen die beide genre's: niet zoo erg gewichtig en niet zoo vréeslijk luchtig... begrijp je... Dat van de komedie was wel... als een pluimpje!
- Goed Jan, ik zal het probeeren, hoor... het je naar den zin te maken..., voltooide ik, mat en modest.
***
Zoo ongeveer eindigde het interview, dat Jan mij deed ondergaan. Ik herhaal, ik was er doodmoê van en schrijf liever twintig
| |
| |
feuilletons, zwaarwichtige en luchtige, het een na het andere, dan éen zoo een interview te ondergaan! Zoo dat ik ook daarna, in het rijtuig naast Orlando, genóot van diens weldadig zwijgen, en van den prachtigen zonsondergang over de zee: de zon deed net een fenix, maar een in haar assche stervenden fenix.
- Arme Gigi, zeide eindelijk Orlando met diep sonoor bronzen basgeluid; heeft ‘Gian’ je èrg vermoeid?
- Verschrikkelijk, bekende ik. Hij lokt je àltijd tot praten uit. Tot opinie's. Ik heb niet altijd opinie's. Ik maak dan vlug een opinie... om die Jan voor te disschen. En dan... hij is zóo moeilijk, zoo veel eischend, zoo nóoit met me tevreden... Verbeeld je, nu vertelde hij me weêr, dat sommige van mijn feuilletons te zwaarwichtig zijn - bij voorbeeld, dat van Ovidius - en andere véel te luchtig en onbelangrijk, hij zeide wel: als een pluimpje!
- Zoo? vroeg Orlando geïntrigeerd en boog naar mij toe, waar ik gedoken achter in het rijtuig zat. En welk feuilleton vond ‘Gian’ dan zoo onbelangrijk... en luchtig als een pluimpje?
Orlando is een goed vriend en hij kàn niet velen, dat iemand iets minder goeds van mij zegt.
- Orlando, kalmeerde ik hem. Het is heusch geen reden, hoor, om met Jan er om te boksen. Trouwens, je weet van te voren, dat hij in zoo een bokspartij tegen over jou er erg bekaaid van zoû af komen. Dus niet er om vechten, niet waar... Dan zal ik je zeggen, welk feuilleton Jan zoo luchtig vond - en onbelangrijk - als een pluimpje... Het was dat feuilleton, waarin wij met ons drietjes naar de komedie gingen, waarin jou stoel kraakte, mijn stok viel en we soupeerden met die allerheerlijkste patrijsjes, in gelei...
- Dàt feuilleton?? riep verontwaardigd Orlando uit. Dàt feuilleton vond hij, tegenover jou, onbelangrijk, en niets waard, net een pluimpje? En weet je, wat hij er tegen over mij van gezegd heeft?
- Neen, Orlando...
- Dat zal ik je zeggen... Hij zeide: ‘dat feuilleton van onzen vriend, van ùw vriend, van “Gigi”... over de komedie... dat is eenvoudig pràchtig, want het is niets: hij schrijft twaalf kolommen... over niets... en dàt is de kunst: het is eenvoudig-weg mees- | |
| |
terlijk... méesterlijk... want het is... het is crême-fouettée!!!’ En ik verzeker je, Gigi, hij bedoelde crême-fouettée in den goeden zin, zoo als hij pluimpje nam in den kwaden...! Hij woû je niet bekennen, dat hij het een heel goed feuilleton vond...!
Ik lachte, toch wel gestreeld, om die crême-fouettée van Jan.
Maar toen...
Toen zeiden wij niets meer...
De Petit-Brun, voorzichtig, daalde, den olijvenberg af, tusschen hagen van witte rozen.
Over ons, de silhouet van een klassiek gebergte, mauve en gloeiend roze, kartelde de Esterel, tegen een amberblonde, transparante lucht, eindeloos diep als de hemel zelve...
|
|