| |
| |
| |
Salvatore
Terwijl ik voor mijn schrijftafel ga zitten, en op een maagdelijk vel papier dezen naam als titel zet, rijst mijn vriend Orlando, bij wien ik logeer, op en vraagt, nieuwsgierig:
- Waar ga je over schrijven??
Ik heb soms de pudeur van mijn werk, en zeg, een beetje kregelig:
- Dat komt er niet op aan!
Onderwijl bedek ik den titel met mijn hand.
- Mag ik het niet weten, vraagt Orlando en kijkt mij met zijn vlammende karbonkeloogen glimlachend aan.
- Neen, zeg ik; dezen keer niet.
- Dan schrijf je natuurlijk over mij! zegt Orlando; en ik heb je al eens meer verteld, dat je niet over me mag schrijven...
Deze ijdelheid - dat ik over hém schrijven zoû, en deze autoritaire hoogmoed, dat hij mij verbiedt over hém te schrijven - laten mij lachen, vroolijk en luid, en ik zeg, mijn hand oplichtend van het blad papier:
- Je vergist je, Orlando mio; dezen keer schrijf ik niet over jou...
Hij leest:
- ‘Salvatore’! zegt hij, verbaasd. Ga je schrijven over Salvatore??
- Als je het me niet verbiedt! scherts ik.
-Ga je schrijven over Salvatore?? herhaalt mijn vriend en zijn verbazing is overheerlijk. Ga je schrijven over mijn knecht?
- Over jou knecht! beâam ik.
- Maar wat is er belangrijks te vertellen van Salvatore? wil Orlando met alle geweld weten. Salvatore is een goede bediende,
| |
| |
maar verder is er toch niets van hem te zeggen!!
- Beste Orlando, zeg ik; verbiéd nu mij maar heden niet over Salvatore te schrijven en een portret van hem te schetsen, want ik zoû me aan je gebod toch niet storen. Je weet, dat ik schrijf over alles en iedereen. Over jou en over mezelven, over Constantijn den Grooten en over mijn poes, over keizer Augustus en mijn keukenmeid. Welnu, van daag - er is geen twijfel aan, ga ik schrijven... over Salvatore. Zelfs als jij me geen verlof geeft...
Mijn vriend glimlacht, met zijn helderen, welwillenden glimlach, dien blijden glans over zijn streng mooi gezicht; een glimlach, die beduidt, dat ik, zijn vriend Gigi, mag schrijven en doen wát ik wil, zelfs over zijn knecht Salvatore, wanneer ik dat verkies. En omdat ik ga schrijven, en met een bezield gelaat even naar de blauwe zee daar ginds staar, die schemert tusschen een rij van cypressen, terwijl mijn gouden pen rilletrilt van scheppingsdrang in mijn slanke vingers... strekt mijn vriend geluidloos - zoo ver hij vermag, want de rieten, lange stoel kraakt onder zijn gewicht - zich uit, rolt, geluidloos ook, zijn eeuwige sigarette, en zal, rookende, in harmonische luiheid, niet meer het woord tot mij richten zoo lang mijn bezieling duurt, vòl naïeve bewondering voor zijn vriend Gigi, die zoo wel schrijft over zijn poes als over den grooten Constantijn, over zijn keukenmeid als over keizer Augustus...
***
Salvatore...
Salvatore is dan de knecht van mijn vriend Orlando, en den eersten keer, dat ik Salvatore aanschouwde, heb ik hem dadelijk, met de manie mij eigen om bijnamen te geven, gedoopt als ‘de trouwe slaaf’. Ja, wanneer ik Salvatore aanzie, kan ik geen anderen indruk krijgen dan die van een trouwen slaaf. Salvatore's uiterlijk en ziel zijn die van een rustigen, tot dienen geboren en niet anders dan dienen wenschenden, Italiaanschen, donker-getinten, zwart-oogigen knecht. Kom Salvatore niet aan met gelijkheid en broederschap. Hij is het niet eens met die leuze. Hij - als zijn vader -
| |
| |
heeft zijn meester Orlando gediend, dient zijn zuster, de meesteresse des huizes, en dient mij, als zijns meesters vriend, en er is zeker nooit in Salvatore de gedachte opgekomen, dat wij niet van een andere essentie zouden zijn dan hij. Zijn meester Orlando is voor Salvatore de ‘heer’, die met een enkel kort woord beveelt, en geen tegenspraak duldt - wél van zijn vriend Gigi, maar niét van zijn knecht Salvatore -; de ‘meester’, wiens gebaar is een bevel en wiens woord is een wet: de heer en meester, de eigenaar en bezitter van landhuis en hoeve buiten, en van huis te Rome, tóch niet rijk, omdat de tijden moeilijk zijn voor de bezittende klasse - meent Salvatore. Salvatore zoû zijn heer, dien hij zeer lief heeft, hoewel Orlando hem nooit één onnoodig vriendelijk woord gunt, zijn heer, dien hij dient van kleinen jongen af - zij beiden toen kleine jongens en kinderen - Salvatore zoû zijn heer, mocht die in de onmogelijkheid komen zijn dienaar te bezoldigen, dienen voor niets, eenvoudig omdat hij dit de allereenvoudigste oplossing zoû vinden. De signore zoû toch een knecht moeten hebben, die over zijn linnenkast ging, en zijn schoenen poetste - ook al kón hij een knecht niet meer betalen: wat eenvoudiger dus, dat Salvatore zijn meester dan voor niéts dienen zoû?
Nu is deze mogelijkheid maar een - gelukkig nog niet te voorziene - veronderstelling van mij, den bespiegelaar Gigi, maar ik heb ze alléen verondersteld, om te doen uitkomen, dat Salvatore de ‘trouwe slaaf’ is en zoû zijn.
Hij is geboren in zijns meesters dienst; hij zal sterven in zijns meesters dienst, en trekt hij morgen het groote lot of wint hij een millioen in het lotto-spel... hij zal zijn meester niet verlaten, maar hem beleefdheidshalve zijn gewonnen millioen aanbieden, betuigende, dat Signore Orlando het beter gebruiken kan.
Ziet ge, lezer, mag ik nu niet eens schrijven over Salvatore, als ik geloof, dat Salvatore nog zulke heel zeldzame en antieke gevoelens en deugden kweekt in zijn eenvoudige, bijna niet moderne, maar daarom mij verteederend aandoende slavenziel?
Salvatore bemint zijn meester, maar hij bemint hem met ontzag, - omdat zijn meester groot is en sterk, véel sterker dan Salva- | |
| |
tore zelven, omdat zijn meester streng is, maar rechtvaardig, zonder veel woorden, maar zonder een enkele weifeling in zijn rechtvaardigheid - Salvatore bemint zijn meester, omdat hij hem van klein af aan heeft gediend, en omdat hij voelt, dat zijn meester hem ook toch lief heeft, al zegt hij dit niet met overbodige woorden. Salvatore bemint den vriend van zijn meester (dat ben ik), eerstens omdat hij zijns meesters vriend is. Dat is al reden genoeg. Maar verder bemint Salvatore signorino Gigi, als hij mij noemt, om een complex van allerlei redenen. Hij bemint mij, bij-voorbeeld, om tal van jassen, broeken, gekleurde vesten en dassen, die de signorino Gigi - om zijn koffer te verlichten van éven gesleten, verkleurde of verkreukelde kleedingstukken, hém niet waardig - vereert aan zijn trouwen slaaf Salvatore: Salvatore, die oprecht van oordeel is, dat zijn meester en diens vriend alleen brandnieuw uitgedost mogen te voorschijn treden. Er is geen ironie in mijn woorden. Ik meen er niet meê, dat Salvatore tuk zoû zijn op kleêren, die ik zelve nog gevoegelijk zoû kunnen dragen. Ik meen er oprecht meê, dat Salvatore, oprecht hij ook, van oordeel is, dat zijn heer en diens vriend Gigi er onberispelijk en brandnieuw altijd uit moeten zien. Hun uiterlijk is een beetje de trots van Salvatore. Salvatore's handen en gedachten gaan over de kasten en koffers van zijn meester en diens vriend, Gigi, wanneer deze laatste zich verwaardigt te komen verblijven bij den meester van Salvatore.
Als ik bij mijn vriend kom logeeren, het zij buiten, het zij in Rome, treedt, nauwlijks na mijn aankomst, Salvatore mij te gemoet met deze vraag, die ik letterlijk wil vertalen:
- Zoû meneertje mij willen begunstigen met de ketting?
Hiermede bedoelt Salvatore niet, dat ik hem aan een ketting zoû leggen. Hij bedoelt er eenvoudig meê, of ik hem mijn sleutels, aan mijn lange zilveren sleutelketting, wel zoû willen overhandigen.
Ik doe dit. En bemoei mij verder niet met mijn koffer of koffers. Maar betreed ik dan na een half uur mijn kamer, dan treft mij een weldadig schouwspel. In een breedladige Empire-commode,
| |
| |
commó, zegt men in Italië, liggen met zorgzame vingeren, hier mijn gekleurde hemden, daar mijn witte, hier mijn gekleurde zakdoeken, daar mijn witte, gestapeld, en over alle noembare en niet noembare kleedingstukken zijn Salvatore's gedachten en handige vingers gegaan. Wat een knoop mist, is reeds naar de linnenkamer gebracht, en heeft Salvatore aan de kamermaagd Pia ter hand gesteld. In schilderachtige regelmaat heeft Salvatore al mijn dassen na gezien in mijn doos, en die hij verkreukeld vond, ter zijde gelegd, om zélve te strijken, daar hij beweert, dat de meisjes van dassen-strijken geen verstand hebben en ooit zullen hebben. Ook de plooien in mijn broeken worden nauwgezet na gezien. Een broek met knieën aan de beenen van zijn meester of diens vriend, is Salvatore een gruwel. Wees overtuigd, dat hij de kniezakken er uit zal strijken, tot de broekspijpen weêr recht staan, als met een liniaal getrokken. Dat strijken en eeuwige strijken van Salvatore getuigt misschien van ál te veel ijver. Het gebeurt mij wel eens, dat een broek en zeker een zijden das er veel gauwer om gaat glimmen. En dan van mijn bezit in dat van Salvatore geraakt. Maar ge weet zeker, lezer, zoo goed als ik, dat heel deugdzame menschen - en onder die tel ik Salvatore - niet nóg deugdzamer zijn te maken. Het is onbegonnen werk, Salvatore aan het verstand te brengen, dat àl te veel strijken van broekspijpen en zijden dassen àl te veel glans aan die kleedingstukken verleent. Salvatore is het er niet meê eens. Kniezakken aan onze beenen zijn hem een gruwel, herhaal ik, en verkreukelde dassen in mijn dassendoos ook. Strijken dus maar, jongens, strijken, dat het een aard heeft. Ik heb geen hart het hem te verbieden.
Nu moet ge weten - ik vertel u tóch al zoo veel intiems - nu moet ge weten, beste lezer, dat ik mijn schoenen en laarzen altijd zelve, in hoogst eigen persoon, verzorg. Ik heb mijn borstels, lappen, potjes Everett, daarvoor en trek een paar oude handschoenen aan, voór mij aan het werk te begeven. Ik heb den trots, dat niemand dan ik zóo goed mijn eigen verlakte of bruine laarzen doe glimmen of mijn witte schoenen vlekkeloos blank fardeer. Logeer ik echter onder hoede van Salvatore, dan is hier geen
| |
| |
kwestie van. Salvatore, trouwe slaaf, zoû niet begrijpen, dat de signorino Gigi, intieme vriend zijns heers en meesters, zelve met de fijne vingeren zijn schoenen zoû gaan poetsen. Hij poetst ze dus voor mij, en ik moet zeggen, hij doet het bijna even goed als ik. Maar... de hoeveelheden potjes Everett, die hij tot zijn glanzende werken noodig heeft, zijn niet te benaderen! Ze zouden mij ruïneeren, indien ik ze zelve betaalde - een burger-huishouden zoû geriefelijk van de som, noodig ze aan te schaffen, kunnen bestaan gedurende maanden: Salvatore echter vindt, dat ik ze niet betalen mág, en zet ze op het uitgavenboekje, dat hij wekelijks zijn meester overhandigt...
- Orlando, durf ik zeggen; het is vreeslijk, wat Salvatore noodig heeft aan bruine en witte Everett voor mijn schoenen; als ik mijn schoenen zélf poets, gebruik ik in een jáar, wat hij in een week verbruikt... En hij wil zelfs niet, dat ik ze betaal en hij brengt ze jou in rekening...
- Als je tevreden bent over de manier, waarop hij je schoenen poetst, zegt mijn vriend laconiek; zullen we er maar geen aanmerking op maken.
Zoo is Orlando, en zoo is Salvatore. Ik ben niet zuinig aangelegd, maar een kapitaal aan Everett te verspillen, gaat mij aan het hart. Orlando is echter bang, dat als Salvatore minder Everett gebruikt, Gigi dof zal zijn geschoeid.
Nooit, ook niet in mijn eigen huis, zijn mijn borstels zoo verzorgd, als wanneer ik logeer onder hoede van Salvatore. Trouwens, alles in mijn kamer is verzorgd, gepoetst, geschuierd, glimt, schittert, is opgevouwen, uitgestreken vooral. Als ik mij kleeden zal, vraagt Salvatore mij wat ik wensch aan te doen. Zeg ik dan: ‘mijn blauwe pak’, dan vind ik over mijn bed mijn blauwe pak onberispelijk in wachtende houding ten toon gesteld, met een hemd, vest, een das, alles in kleur er bij, en de knoopjes in het overhemd gestoken. Ik heb niet te denken, ik heb maar aan te doen. Heeft Salvatore de tafel al gedekt, dan helpt hij mij zelfs met aan-doen, zoo als hij zijn meester helpt, loopt van diens kamer naar mijn kamer. Ik, die heel netjes ben, en elders zelve altijd alles
| |
| |
opruim, gooi maar neêr. Salvatore, onberispelijk en geluidloos, ruimt op. En wees overtuigd, dat, wat verkreukeld mocht zijn... uitgestreken zal worden!
Om een complex van redenen, zeide ik, bemint mij Salvatore. Niet alleen, omdat hij mijn kleêren verzorgt, en mijn oude kleêren krijgt. Neen, hij bemint mij, ik geloof om de zelfde reden, waarom zijn heer mij lief heeft: om mijn contrast met Orlando. Hij bemint mij, omdat ik, van natuur, en zonder er bij te denken, heel vriendelijk ben tegen minderen; hij bemint mij, omdat ik heel vriendelijk tegen hem ben. Hij antwoordt mij met die respectueuze familiariteit, die ik alléen in Italiaansche bedienden heb opgemerkt. En om mijn vriendelijkheid ben ik zijn vertrouwde, en voorspraak. Wil hij eens een dag uit, dan wordt dit, met listige intrigue, mij voor gelegd:
- Zoû de signorino niet eens kunnen vragen aan den signore... of Salvatore hier heen of daar heen zoû mogen...
Mijn voorspraak wordt nooit geweigerd, dat weet Salvatore, en om geen misbruik te maken, zeg ik dan wel eens:
- Salvatore... we zullen dàt maar liever niet vragen... van dat dagje naar Siena... want je weet, dat de signore niet graag heeft, dat je een heelen dag, zonder noodzaak, weg gaat...
Dan beâamt Salvatore dat, trots de zichtbare teleurstelling. Want hij is de trouwe slaaf, en er is in hem geen andere gedachte, dan dat wat zijn meesters denken en willen, gòed is en onomstootelijk.
Zij moeten voor hem de ‘heeren’ blijven. De ‘heeren’, die laat in bed blijven; de ‘heeren’, die onberispelijk, zonder kniezakken, gekleed gaan, opgeglommen, opgepoetst, ‘opgestreken’. De ‘heeren’, die niets te doen hebben, al gaat de signore ook een oogenblik naar zijn pachter 's morgens, al is de signore sterk, en al doet hij gymnastiek met zware gewichten, en al schrijft de signorino bladzijde na bladzijde vol met allerlei geheimzinnige verhalen, die Salvatore zoo gaarne lezen zoû en nooit en nimmer lezen zal...
Beste, trouwe slaaf, waarom zoû ik niet over je schrijven
| |
| |
mogen, zoo goed als over mijn poes en keizer Constantijn den Groote, zoo goed als over Augustus en over mijn keukenmeid...
***
- Is het interessant geworden? spot, van af langen, rieten stoel, de sonore stem van mijn vriend Orlando, nu hij de laatste riltrillingen bespeurt in mijn bezielde pen. Zeg, Gigi, is het interessant geworden, wat je hebt neêr geschreven over mijn knecht?
***
Beste lezer, Salvatore is misschien niet zoo interessant als keizer Augustus, of keizer Constantijn. Maar toch zal de, ik geloof, zeldzame en mij verteederend aandoende silhouet, in een paar krabbels, van onzen ‘trouwen slaaf’, u misschien een oogenblik hebben geboeid, en is dit zoo, dan ben ik, om een gevoel van dankbaarheid aan Salvatore, blij, dat ik hem geschetst heb, zonder mij te storen aan de ironie van zijn glimlachenden meester.
|
|