| |
| |
| |
Verzamelingen
Zoo als velen er pleizier in hebben postzegels te verzamelen of munten, geïllustreerde briefkaarten, kostbare boeken of handschriften, schoenen of muziekinstrumenten - het ‘verzamelen’ is een algemeen menschelijke eigenschap - zoo heb ik er pleizier in ‘menschen’ te verzamelen, waarmede ik niet meen vele menschen bij elkaâr te brengen, maar waarmeê ik eerder bedoel vele menschen te kennen, met vele menschen te praten, en dàn te zien wat zij hebben ‘dans le ventre’, zoo als de Franschman zoû zeggen. Ik heb dus een - overal verspreide - verzameling van ‘menschen’ en ik vind die verzameling niet minder interessant dan uw verzameling antieke schoenen of postzegels. Ik heb zelfs ook antieke menschen onder mijn verzameling: historische menschen, die ik gepoogd heb te doorgronden, te analyzeeren: ik heb allerlei soorten van menschen. Ik heb in mijn prachtige verzameling van menschen, behalve de historische menschen, ook verbeelde menschen: alle de menschen van mijn boeken, en onder die menschen - of ‘zielen’ kunnen wij ze noemen - zijn goden, fabelachtige wezens, zelfs allegorische schepselen; allerlei, allerlei schepselen. Ik vind het heerlijk zoo een prachtige verzameling menschen te hebben, maar om die historische en verbeeldingsmenschen minacht ik toch waarlijk niet àl de menschen van vleesch en been, die ik om mij als tijdgenooten en eeuwgenooten zie en hoor en de hand druk. Onder die vleesch-en-been-menschen zijn vrienden, en kennissen, halve vrienden en halve kennissen, straatkennissen, café-kennissen, music-hall-kennissen, - er zijn onder prinsen, koetsiers, makelaars, athleten, bankiers en matrozen; prinsessen,
| |
| |
cocottes, naaistertjes en hondenscheersters. Ik vind àlle menschen interessant voor mijn verzameling en een mensch moet waarlijk al iets heel terugstootends voor mij hebben, fyziek en moreel, voor ik hem of haar uit mijn verzameling elimineer. Nu stel ik natuurlijk den eenen mensch op hoogere waarde dan den anderen, net als de postzegelverzamelaar doet met zijn postzegels. Alleen ruil ik mijn menschen nooit: ik heb nooit dubbele exemplaren: ieder mensch is zichzelve, en in mijn soorten van menschen vindt ge niet twee varieteiten, die de zelfde zijn: zij verschillen van elkaâr allemaal, en als ge misschien ook ‘menschen’ verzamelt, moet ge niet hopen, dat ik er u ooit éen voor uw verzameling afsta: ik ben heel naijverig op de menschen, die ik verzamel.
De menschen en zielen, uit historie of verbeelding opgeroepen of geboren, vindt ge netjes verzameld en gerangschikt in mijn boeken, gebonden of niet gebonden, en bij iederen boekhandelaar kunt ge u die menschen verschaffen, voor een niet zoo heel hoogen prijs. De andere menschen echter, - de vrienden, en kennissen en halve vrienden en halve kennissen - verspreid in verschillende steden, kan ik u niet allen voorstellen: ze zijn te talrijk, maar ik kan - zoo ze u interesseeren - er een keuze uit doen, en ze u als poppetjes laten zien, van binnen en van buiten. Wij moeten die keuze echter ook al weêr beperken: zonder beperking zoû het schouwspel een menschelijke komedie worden, zóo reusachtig, dat geen theater het op zijn planken zoû kunnen weêr geven, geen courant in zijn kolommen, geen boekenserie in hare deelen en bladzijden.
O, het leven is zoo rijk, en ik ben rijk: ik heb een prachtige verzameling van menschen! En ik geloof, dat geen verzamelaar trotscher is op zijn antieke munten of gebruikte pennen, dan ik op mijn verzameling menschen.
Ik heb menschen, die mij heel lief zijn. Ik heb menschen, die ik amuzant vind, andere interessant: ik heb menschen, die ik bewonder, die ik plaag, tegen spreek, - ik heb menschen, die ik poog te verleiden, dingen te doen, tegenstrijdig aan hun natuur: ik heb menschen, die ik met elkaâr in conflict breng, of op elkaâr
| |
| |
verliefd laat worden. Een auteur blijft in het leven de zelfde, die hij is in zijn boek. In een boek laat ik ze ook verliefd worden op elkaâr, breng ze met elkaâr in conflict, maar... in een boek blijft de auteur Onze-Lieve-Heer, de alvermogende Voorzienigheid, en in het leven... blijft de auteur een mensch, een mensch als alle de anderen, even zoo zwak en dwaas, en trotsch en gevoelig, en edelmoedig en belachelijk... Onder mijn verzameling van menschen tel ik mijzelven ook.
En nóoit heb ik zóo onbetwijfelbaar de werkelijke realiteit gevoeld van het Noodlot, als in die momenten, dat ik Onze-Lieve-Heer was in mijn boeken, want het Noodlot was steeds over mij en mijn verbeelde menschen kónden niet anders doen dan het Noodlot hen dwong te doen, ook al was ik de Voorzienigheid, die het voorzàg, ook al bleef ik de hun mysterieuze Macht, die hen had geschapen.
Nu, dat is dan ons ijdelheidje, van ons auteurs, dat wij Voorzienigheidje, Onze-Lieve-Heer spelen in onze boeken. Zoo lang we nog niet ijdeler zijn dan dàt...!
En in het leven zelf voelen we ons heelemaal geen Voorzienigheid en Onze-Lieve-Heer... maar een mensch, een zwak mensch, een geblazen pluim, trots al ons ànders willen waaien op de verschillende ademen der levensmachten, die zich, bol van wangen, amuzeeren met ons.
***
Eens, dat ik over mijn verzameling ‘menschen’ sprak, antwoordde mij een kleine Amerikaansche met een zoet, onschuldig, heel mooi gezichtje, reizende in de oude wereld, en latende haar man in New-York, waar hij geld verdiende:
- Ik kan het mij best begrijpen, dat u ‘menschen’ verzamelt... Uw verzameling dunkt mij ook een der belangwekkendste, die men aanleggen kan. En om u de waarheid te zeggen, ik ben een verzameling begonnen, die misschien, hoewel niet zoo belangrijk, met de uwe vergeleken kan worden. Ik ben namelijk begonnen, meneer, aan een verzameling ‘mannen’: de ‘vrouwen’ laat ik ter zijde.
| |
| |
Daar zij heel ernstig met mij sprak, en haar zoet, onschuldig, heel mooi gezichtje met geen enkele plooi vertrok, kon ik wel niet anders dan haar een oogenblik verwonderd aan blijven staren, maar daar ik een klein zwak heb: dat van nooit ál te verwonderd te schijnen over wat ik hoor en zie in dit ondermaansche, vroeg ik alleen, niet minder ernstig dan zij:
- En heeft u al véel ‘mannen’ verzameld, mrs. Rice?
- Ik heb er zoo wat zestig, zeide het Amerikaansche vrouwtje, en ik geef u de verzekering, dat, terwijl haar mooi, onschuldig gezichtje geheel in het zoete plooitje bleef, ik niet anders dan met de grootste moeite de uitdrukking mijner gelaatstrekken kon beheerschen, opdat ik er niet ál te idioot zoû uitzien.
- En hoewel ik natuurlijk mijn zestig ‘mannen’ niet alle zestig altijd óm mij verzamel - ik zoû daar voor een hôtel moeten huren, of minstens een vrij groot pension -; ging het Amerikaansche vrouwtje door; kan ik u toch een idee geven van mijn verzameling door u mijn album te toonen, waar in ik als souvenir iederen ‘man’ altijd en effigie bij mij heb. Interesseert u mijn album?
Ik haastte mij hare vraag te be-ja-en, en zij rees slank, eenvoudig en heel correct op, en verliet een oogenblik den salon van het hôtel, waar ik haar bezocht en thee bij haar dronk, terwijl in den hall, achter palmen, rood gerokte tzigane's met wulpsche walsen zaten te dwepen op hun violen - om een pooze daarna weêr te verschijnen met een zwaren album in de teêre handjes.
- Hier breng ik u, zei het allerliefst Amerikaantje; de portretten van mijn zestig ‘mannen’.
Het album rustte gedeeltelijk op mijne, gedeeltelijk op hare knie en rustiglijk, met kalme gratie, sloeg de kleine verzamelaarster het eene blad na het andere om, zoo dat ik hare verzameling ‘mannen’ en effigie kon bewonderen: ze troffen mij geen van allen door iets bizonders: er waren jonge en oudere ‘mannen’ bij en mijn gastvrouw lichtte mij in:
- Dit is een Oostenrijker, dien heb ik verzameld in Weenen; deze zijn drie Italianen; die heb ik alle drie in Venetië verzameld, en dit
| |
| |
is een Turk, uit Constantinopel; ik heb zelfs twee Marokkanen, uit Tanger...
Het kan wel niet anders, of ik móet een beetje bête hebben gekeken, terwijl de slanke vingers blad na blad rustig om sloegen: ik voelde ten minste de mooie, kwijnend half geloken oógen van het Amerikaantje een beetje schuin, spottend, loeren door de lange wimpers naar de uitdrukking van mijn gelaat.
Maar zij was vol erbarmen, en ging, heel rustig, voort:
- U vraagt u af, wat ik ooit heb kunnen uit voeren met een zoo talrijke en gevarieerde verzameling van ‘mannen’...
- In der daad, begon ik, gedrukt onder de kortheid van mijn begrip...
- Ik zal het u zeggen, ging het Amerikaantje voort, terwijl zij mijn kopje nog eenmaal inschonk. Ik zal u het geheim van mijn verzameling oplossen. Ik behoor namelijk tot een club, van dames, die verzamelen als ik. Wij zijn ongeveer vijftien dames, geloof ik, van alle nationaliteit. Wij reizen zonder onze mannen, mama's, of gouvernantes. Wij zijn allen, in meer of mindere mate, good-looking, jong, en gefortuneerd. Verzamelen kost altijd duur. Nu vinden wij het verblijf in de een of andere stad, zónder mannen, wel eens wat vervelend en eentonig; mannen, die men bij toeval ontmoet in hôtels, zijn dikwijls rastaquouères, en in pensions komen niet veel mannen. De leden van onze club nemen zich dus voor, ieder voor zich, zoo veel fatsoenlijke, gentleman-like mannen, vól van alle manlijke kwaliteiten, te verzamelen, als haar maar mogelijk is. Maar hoewel zij de verzameling aanleggen voor zich, willen de leden toch wel de voordeelen harer verzamelingen deelen onder elkaâr, zoo dat zij boekjes met de adressen harer ‘mannen’ elkander overhandigen of toe zenden. Zoo is het mogelijk, mijn beste meneer, dat ieder vrouwelijk lid, in bijna elke stad, hare verzameling ‘mannen’ vermeerdert met de ‘mannen’ der andere leden. Het voordeel nu van onze verzameling is, dat wij, al reizende en trekkende, in relatie blijven met tal van charmante, gedistingeerde, wel opgevoede, vele talen sprekende, vele kwaliteiten bezittende ‘mannen’... of ‘heeren’, als u
| |
| |
dat liever wil, want een zekere aristocratie eischen wij van onze ‘mannen’ wel. Wij adresseeren ons aan hen, om ons tijdelijk gezelschap te houden gedurende ons verblijf in de stad, waar zij wonen, of ook wellicht tijdelijk vertoeven. Zij zijn op de hoogte van onze club, en onze verzamelingen - van de idee ervan - en zijn altijd bereid, na wisseling van correspondentie en portret, ons te geleiden naar café, restaurant of theater, zelfs naar bals en afternoon-tea's. Zij winkelen met ons, tennissen met ons, en deelen met ons alle winter- en zomersport. Na ons samenzijn - dat uit den aard der zaak nooit langer duurt dan een paar weken, laat ons zeggen: éen maand (dit is héel lang), scheiden wij van onze ‘man’, of ‘onze mannen’, zoo te gelijker tijd er ons meerdere hun manlijke hulp hebben bewezen, en gaan van daar, naar andere streken, naar andere avonturen en genoegens, naar andere ‘mannen’... Het kan niet anders, mijn beste meneer, of u, die een intelligent man is, moet het nut en vermaak inzien van onzen club en onze verzamelingen... En nu is eigenlijk mijn geheime wensch deze: mag ik u tellen onder mijn verzameling ‘mannen’? Mag ik een portret van u hebben voor mijn album. En zoû ik, om niet dadelijk àl te veel beslag op u te leggen, vast mogen rekenen op u voor drie dagen, gedurende dit Carnaval te Nice, namelijk voor het eerste Veglione, de eerste Bataille de Fleurs, en het Concours des Têtes d'Animaux in het Eldorado???
Ik wilde niet verwonderd kijken - er komt uit Amerika zoo véel, dat ons, achterlijke Europeanen, wel eens al te nieuwerwetsch toe lijkt, - en zoo was het mij mogelijk heel geflatteerd het voorstel der kleine Amerikaansche aan te nemen, en heb ik sedert de eer mij te mogen beschouwen als het een-en-zestigste exemplaar harer verzameling...
|
|