| |
| |
| |
Avond in het casino
Ik kom voór het déjeuner, na met mijn Italiaanschen vriend gewandeld te hebben, thuis en toon mijn vrouw drie biljetten, fauteuils-d'-orchestre, voor de voorstelling van Théodore et Compagnie, dien avond in het Casino.
- Ik heb drie fauteuils genomen, zeg ik. We gaan zoo weinig uit. Het is heusch niet goed om zoo weinig uit te gaan. We worden zulke huismosschen. Orlando is al een week hier en hij is nog geen enkelen keer in het Casino geweest. Het is idioot zoo weinig wij uit gaan. Orlando zet altijd zijn wil door, nu heb ik eens mijn wil door gezet. We gaan van avond naar Théodore et Compagnie.
Mijn vrouw vindt het goed. Het nieuwe vaudeville heeft een reputatie. Voor van avond zijn alle entrées-de-faveur opgeheven, en dat zegt wat in Nice, waar alleen de vreemdelingen hun plaatsen betalen: een Niçois, en zelfs een Franschman, zoû zich voelen bestolen, zoo hij zijn plaats in de komedie betaalde.
- Van avond, zeg ik; zal het heél chic zijn. Geen winkeliers van Nice. Iedereen betaalt. Je zal zien, het zal een mooie zaal zijn. Veel toiletten.
- Ik telefoneer om den kapper, zegt mijn vrouw geagiteerd. Met die hoedenkwestie moet ik heel solide gekapt zijn. Hoed op, hoed af, hoed in de zaal af, hoed in de hall op; het is vreeslijk. Ik telefoneer om den kapper. En ik moet even Caroline zenden naar de Grand-Paris om een paar witte handschoenen. Wat zal ik aandoen! Ik heb niets om aan te doen!!!
Mijn vrouw heeft, net als alle ùw dames, o lezers (geloof ik), nooit iets om aan te doen, als zij onverwachts uit moet. Dat neemt
| |
| |
niet weg, dat zij een spiksplinternieuw toilet in haar kast gevonden heeft, en, gekapt door den kapper, er heel elegant uitziet, als wij gaan dineeren.
- Die Gigi, zegt Orlando. (Gigi ben ik.) Altijd moet die uit. Nooit heeft die rust. We hadden zoo gezellig thuis kunnén blijven, bij een groot vuur, in die heerlijke groote stoelen van jullie en vino-caldo kunnen drinken.
- Théodore et Compagnie moet heel amuzant zijn, verdedig ik mij.
Want mijn vrouw valt mijn vriend bij, door te zeggen, dat het Casino slecht verwarmd is en toch benauwd.
- Als ik jullie zin volgde, voeg ik er aan toe; zouden wij vast groeien in onze groote stoelen, bij ons vuur en onzen vino-caldo. Neen, ik heb heusch nu en dan behoefte aan verlichte zalen, met mooie vrouwen, aan al het vertoon van mondainiteit, en daarbij, je zal zien, zulien we ons dól amuzeeren, want Théodore et Compagnie moet alleramuzantst zijn.
Wij gaan. Wij gaan in een open rijtuig, want een coupé is niet te vinden, dicht bij onze villa. Wij zitten met ons drieën achter, ik als pâté: Orlando doet al zijn best niet veel plaats in te nemen. De wind is heel koud, en mijn vrouw, bezorgd, slingert de slippen van haar hermelijnen étole over mijn knieën. Orlando buigt over mij heen, opdat ik geen koû vat; ze zijn vreeslijk bezorgd voor mij omdat ik pas griep heb gehad.
Een lichte rilling gaat over mijn rug, als wij het Casino binnen komen.
- Ik heb het koud, zeg ik; laat ons in de hall even een bénédictine drinken.
Wij zetten ons. Het is nog leêg. De hall is heel ruim, een werkelijke feesthal; de monumentale trappen gaan op naar de cercle; immense palmboomen maken van den hall een wintertuin; de rieten fauteuils om de rieten tafels zijn cossu en gemakkelijk. Het is nog niet benauwd, maar een frissche labberkoelte waait. Uit coquetterie heb ik mijn overjas al afgegeven in de vestiaire, trots het protest van mijn vrouw en Orlando, en wij drinken onze bénédictine's.
| |
| |
Ik wil niet bekennen, dat ik het heel koud heb, en lebber aan mijn likeur. Toch behaagt mij de atmosfeer, die hall, die palmboomen, het wereldsche ervan; de smokings van de heeren, de japonnen van de dames, hare overdreven hoeden met cascaden van verwaaide struisveêren.
Het publiek stroomt al binnen.
- Zie je wel, zeg ik; een chique zaal! Niets dan vreemdelingen! Alleen menschen uit de hôtels - die betalen en toilet hebben gemaakt.
Wij observeeren met ons drieën. Mijn vrouw houdt wel van de komedie en is après-coup blij te zijn meê gegaan. Orlando verafschuwt mondaine samenkomsten, maar heeft, natuurlijk-weg elegant en forsch breed in zijn smoking, iets leuk geamuzeerds met zijn glimlachend vlammende oogen: de vrouwen kijken allen naar hem.
Wij kijken terug. Ik ben eigenlijk de eenige van ons drieën, die het mondaine heusch apprecieer óm de wereldschheid er van: ik heb er behoefte aan nu en dan: mijn vrouw en Orlando nooit.
Wij observeeren, ten minste, ik observeer.
En ik wil het niet hard-op zeggen, omdat ik juist mijn vrouw en mijn vriend gezegd heb, dat ik mondainiteit waardeer... maar ik vind, heel stilletjes in mij, dat al die menschen een beetje gek doen.
Gek loopen, gek praten, zich aanstellen. Wij misschien doen ook zoo. Orlando misschien niet; hij is altijd zoo vreeslijk precies als hij is. Zoo uit rustig graniet gehouwen.
Kijk, hoe gek al die menschen er uit zien en doen. Toch wel aardig, juist òm dat gekke er van. Die slappe mode-japonnen der dames, zonder rokken er onder en met groote knoedels vast gehouden achter, achter in haar knieën, en dan met lange, slappe sleepen. Die haren, breed uit, met een vlecht omwonden of met het ongevlochte haar los als een band gelegd om een valsche toet, of met een breed gouden lint omgeven, en allerlei valsche krulletjes hier en daar zoo maar in gestoken. Geen vrouw verbergt meer, dat ze valsch haar draagt, zoo als geen - verstandige -
| |
| |
vrouw meer verbergt, dat ze zich een héel klein beetje opmaakt - als ze uit is. Hoe gek doen we toch allemaal. Kijk ons zitten, lachen, praten, drinken... Of doen we niet gek en schijnt het mij alleen zoo toe... om... ja, waarom... Omdat ik het van avond zoo voel?
Toch voel ik mij prettig. Ik heb het koud, maar ik voel mij prettig. Ik ril van de koû, maar ik hoû van die wereldsche atmosfeer. Ik groet telkens...
- Wie groet je toch weêr? zegt mijn vrouw.
Ik heb kennissen, die zij niet heeft. Ik vertoon mij meer dan zij.
- Dat is prins B... zeg ik; en de prinses...
Ik heb ze ontmoet in een salon waar mijn vrouw nooit komt.
Achter hen komen twee allerliefste, elegante dametjes.
- Kijk, zeg ik; daar heb je Jane (op zijn Engelsch) en Emilie.
En ik groet weêr...
Het zijn naaistertjes... Ze maken wel eens japonnen voor mijn vrouw, maar ze zijn overal, behooren tot le tout Nice: hoe ze tijd hebben nog japonnen te naaien, is mij een raadsel.
Mijn vrouw, koûlijk in haar hermelijnen slippen, heeft ook de elegante naaistertjes, geamuzeerd, gegroet. Zij groeten discreet terug. Zij zijn twee alleraardigste silhouetjes in heel modieuze japonnen, heel modieuze hoeden op, en heel discreet en gedistingeerd en ze wandelen met een elegant jongmensch.
- De amant van Jane... zegt mijn vrouw, geamuzeerd. Die zal voor ze betaald hebben, want er zijn geen entrées-de-faveur...
Neen, het heet, dat er geen entrées-de-faveur zijn. In der daad is het publiek ook heel elegant: het publiek van vreemdelingen, uit de groote hôtels. Veel bont en veel juweelen. Lage japonnen met hoeden. Brr... ik ril in mijn smoking.
Toch voel ik mij prettig, maar nu ik de een beetje gedésoeuvreerde gelaatstrekken zie van mijn vrouw en Orlando, rijs ik plots nerveus op en zeg:
- Kom, laat ons in de theaterzaal gaan: ze zullen wel aanstonds beginnen.
Wij gaan. De loge's vullen zich al. Het spijt me, dat ik geen loge
| |
| |
heb kunnen krijgen. Ik hoû altijd meer van een loge. Ik hoû ook meer van den pourtour, dan van de fauteuils-d'-orchestre. Maar alles, alles was genomen: de geheele zaal is uitverkocht; het wordt tjopvol; iedereen wil Théodore et Compagnie zien.
Ik vind in eens, dat de zaal er verveloos uit ziet. Mijn God, kijk toch dat balcon! Het is eenvoudig ignobel. En die oude, oude, oude fauteuils, waarin wij ons installeeren.
Gelukkig zijn ze op een hoek van het middenpad. Ik ril van de koû.
- Ben je niet wél? vragen, bezorgd, mijn vrouw en Orlando om strijd.
- Jawel, zeg ik links en rechts. Alleen een frisson...
Wij installeeren ons... Mijn vrouw heeft haar sortie bij zich gehouden...
- Doe mijn étole om, zegt zij bezorgd, terwijl zij haar hoed afzet en op den schoot houdt.
- Denk je, dat ik gek ben? vraag ik verontwaardigd. Om met jou hermelijnen jas om te zitten!
- Jawel, dwingt Orlando; het is heel koud en je wordt ziek. Kom, doe dat hermelijn om...
- Heusch, Orlando, ik wil niet, hoor! zeg ik boos.
De binocle van mijn vrouw valt. Hare eene handschoen is al gevallen. Ook een programma valt. Wij doen vele pogingen de gevallen voorwerpen weêr te verzamelen - onze drie fauteuils zijn een heél nauw gebied, om ons te bewegen - en mijn stok valt kletterend op den grond, als wij de bezittingen van mijn vrouw weêr veroverd hebben.
- Laat maar, zeg ik ontmoedigd.
Maar Orlando zal mijn stok zoeken. Hij dwingt zijn massieve vorm naar beneden en graait naar mijn stok, bijna in de rokken van mijn voorbuurvrouw. Eindelijk, wij hebben alles. Wij zitten. Ik zie, dat Orlando, tusschen ons beiden, stikt en het rood krijgt van benauwdheid.
- Kom jij op den hoek zitten, zeg ik.
En bied hem mijn plaats aan. Hij wil wel. Hij heeft meer plaats
| |
| |
op den hoek. Wij wisselen om, met het gevolg, dat zijn stok kletterend valt, te gelijk met mijn hoed. Een fou-rire maakt zich van mij meester, en terwijl Orlando weêr graait naar hoed en naar stok, schud ik op en neêr, op en neêr van onbedaarlijk lachen, en krijg het na de bénédictine overheerlijk warm.
- Wat een prachtige zaal! zeg ik, gekalmeerd, tevreden gesteld in mijn verlangen naar wereldschheid.
Het is heusch wat je noemt: een mooie zaal. Dat wil zeggen; het publiek, de juweelen en toiletten der vrouwen, geven een glinstering aan de theaterzaal van het Casino, zoo vetust, zoo verveloos, zoo versleten...
Het gordijn gaat op: wij hopen een heel ondeugend vaudeville te zien.
- Krkkkk... hoor ik naast mij, op den hoek.
- Mijn God, Orlando wat is er?? roep ik fluisterend.
- De veer van mijn stoel... zegt Orlando.
Orlando heeft zijn stoel door gezeten, en het incident kalmeert niet mijn fou-rire. Als ik dat eenmaal heb, ben ik als een kind.
- Pas op, zeg ik tot mijn vrouw; je hoed glijdt van je knieën af. Als hij valt, is hij verloren...
De hoed wordt gered...
- Gigi, zegt Orlando. Ik durf niet meer op dien fauteuil blijven. Jij bent veel lichter dan ik, laten wij weêr omwisselen.
- Goed, zeg ik, stikkende van mijn fou-rire.
De fou-rire maakt zich ook van mijn vrouw meester om dat herhaalde veergekraak van Orlando. Orlando en ik wisselen om, zònder dat er iets valt...
Wij zitten en pogen de vlugge repartie's te pakken daar ginds, op het tooneel. Er worden grappige dingen gezegd, en wij lachen: onze fou-rire regelt zich tot beschaafdere pret...
- Krkkkk... klinkt het tusschen mijn vrouw en mij, onder in Orlando's stoel.
- Maar Orlando! zegt verontwaardigd mijn vrouw, toch lachende.
- Ik zal àlle fauteuils hier nog door zitten! vloekt Orlando.
| |
| |
- Morgen staat het in de courant! roep ik, bijna luid.
Onze emoties kalmeeren zich. Nauw gezeten, beladen met hoed, stok, program, binocle, - mijn vrouw heeft nog veél meer op den schoot, onder haar afgezetten hoed - pogen wij vroolijk te zijn om het vaudeville, maar zijn het meer om het gewicht van onzen vriend. De eerste acte is uit.
Mijn vrouw zet haar hoed op, heldhaftig, zonder spiegel, met twee spelden, lang als degens.
Andere dames doen als zij.
- Staat mijn hoed goed?? vraagt zij, heel bezorgd.
- Een beetje links, geef ik raad.
Zij duwt den hoed links.
- Dat is te veel, roep ik uit.
De hoed gaat naar rechts.
- Zoo is het goed! decreteert Orlando, voor ik iets weêr kan zeggen.
Wij rijzen op om in den hall te wandelen.
Klap-klap-klap!!! gaan vlug onze fauteuils toe en naar boven.
Onmogelijk er iets op te laten liggen. Al onze bezittingen nemen wij meê.
Nog in de theaterzaal roep ik uit:
- Kijk toch eens hoe mooi!!
Ik toon vrouw en vriend wat ik mooi vind.
Het is het perspectief van den hall, in een nevel gezien, den nevel van een vér zaalverschiet, gebaad in electriesch licht, met aan het héel verre einde twee trappen, immense trappen, en de wazige silhouetten van op en neêr gaande menschen, van in de verte verslankte, schimmige, bijna doorschijnende vrouwen met de sleepingen van haar gewaden, en de palmboomen van den wintertuin, verijld als een dróom van palmen...
Dàt is het waar ik van hoû! Ik vind dat mooi om het wazige, het verre, het oneigenlijke, het droomachtige, om het schimmige wereldsche er van.
Ik zie het alleen zóo, uit de theaterzaal. In den hall zelve zie ik het niet zoo mooi. Maar ook zie ik niet meer, zoo als in den
| |
| |
beginne, het belachelijke van al die menschen. De volte krijgt iets voor mij van een kalme orgie; een orgie, die gaat beginnen...
Stel u gerust: het is alleen de tweede acte, die begint...
En wij wandelen terug, het is tot stikkens toe vol...
Ik heb het benauwd en koud en voel op mijn wangén twee roode vlakjes, zeker van de bénédictine.
Mijn vrouw en Orlando zien, dat ik het koud heb; ze willen volstrekt, dat ik in het midden zit; niet op den hoek.
En als de zaal donkert - om het spektakel beter te zien, ook al zijn we niet in Bayreuth, al is het maar Théodore et Compagnie en niet Tristan und Isolde - slaat Orlando mij autoritair de hermelijnen slippen om van mijn vrouw.
- Orlando, je bent gèk! zeg ik wreed.
- Niemand ziet het, zegt hij streng. De zaal is donker. Hoû het vel om.
Ik hoû het vel om, het is lekker warm. De tweede acte amuzeert ons erg. Maar als ze uit is, de zaal óplicht, en ik vlug het hermelijn heb afgegooid, óver den hoed van mijn vrouw, op haar schoot, ben ik bewust, dat de derde acte, die ons nog te wachten staat, me heelemaal niet interesseert.
- Als jullie naar huis willen, zeg ik grootzielig; is het mij om het even...
Orlando kijkt op zijn horloge. Met een heel lange entr'acte - zoo lang, om gelegenheid te geven tot spelen aan de petits-chevaux - is het al over twaalven geworden en wij hebben niet meer dan twee acte-tjes vaudeville genoten.
Vrouw en vriend, beiden minder mondain dan ik (die ril van de koû) vinden het goed naar huis te gaan.
Wij zijn uit geweest, en gaan naar huis.
Nog voor het spektakel uit is.
Maar vindt ge het de moeite waard om Théodore et Compagnie uit te hooren, pas naar bed te gaan over tweeën??
Wij wandelen naar huis, maar Orlando zegt:
- Willen we niet eerst soupeeren bij Ernest?
Mijn vrouw protesteert: het wordt heusch te laat...
| |
| |
- Wacht dan even! roept Orlando. Of liever loop langzaam door...
Hij snelt weg.
- Wat ga je doen? roep ik hem achterna.
Wij loopen langzaam op. Na enkele minuten haalt hij ons in: hij heeft een groot wit papieren pak in zijn arm. Maar hij wil niet zeggen, wat er in zit.
Ik ben heel nieuwsgierig. Thuis stort ik op het pak toe en maak het open. Ik haal er uit... drie koude patrijsjes in gelei en een potje pâté-de-foie-gras. Hij is dat eventjes bij Ernest gaan koopen!
- Is er Champagne in huis? vraag ik.
Mijn vrouw zegt van ja, en Orlando zal, opdat mijn teedere gezondheid niet naar den kelder hoeft, de Champagne beneden zoeken. Het is éen uur. De bedienden zijn naar bed. Ik steek een groot houtvuur aan; onder mijn kleine talenten tel ik dat van mooie houtvuren te kunnen bouwen. Mijn vrouw heeft een tafel bij het vuur zoo half gedekt. Orlando komt terug met de Champagne onder zijn arm.
En bij ons hoog vlammend vuur, bij het patrijsje, de pâté, de Champagne, duiken wij in onze groote stoelen, en soupeeren thuis!!!
Zoo is het, dat wij mondain zijn uit gegaan, hier in Nice! Huismosschen, die wij zijn!
Maar ik ben warm naar bed gegaan.
|
|