| |
| |
| |
Van een millioen, dat Rockfeller zoû kunnen verliezen
Ik had u bijna gezonden een Legende van de Grauwe Kust, want waarom de goede God ons zóo straft, als hij doet, weet ik niet, mij van géene zonde bewust, maar wél weet ik, dat het iederen dag regent en regent, en dat er aan Nice's hemel geen stukje azuur is te zien, zoo groot als mijn zakdoek zelfs, en mijn zakdoeken zijn vrij klein, daar ik niet van een prop in mijn zak hoû of in mijn manchet. Maar als ik u had gezonden een Legende van de Grauwe Kust, waren alle journalisten, hôteliers, winkeliers, en weet ik wie nog al meer, in Nice, mijn ramen komen in smijten: àllen degenen, die belang hebben bij het azuur van Nice en er van leven gedurende den blauwen winter, en mét het azuur ook den zonneschijn willen verkoopen: een stukje azuur voor item zoo veel, en een straaltje zon voor item zoo veel. Zij zouden àllen gekomen zijn en geen raam van mijn villa zoû zijn heel gebleven, want, ziet ge, officieel is het hier altijd mooi weêr, regent het hier nooit, is de lucht altijd blauw en de zon altijd goud, zijn de straten nooit modderpoelen, zijn zeemist en regendamp hier onbekend, en daar ik indirect ook wel belang heb bij het azuur en de zon van Nice, zoo wel voor mijn eigen gezondheid als voor die mijner huisgenooten en gasten, stem ik meê in hun koor, en verzeker ik u met hen mede, dat aardbevingen hier, bij voorbeeld, geheel onbekend zijn, en dat àls zij sporadiesch voorkomen, het ons niet verhindert op gewonen tijd naar bed te gaan. U dus overtuigd hebbende van het eeuwige azuur en de eeuwige gouden zon van Nice en van de permanente immobiliteit harer gronden, zoû het
| |
| |
mij verder aangenaam zijn u mede te deelen, dat er eens een week was, kort geleden, een geheele week, gedurende welke wij onze neuzen niet buiten de deur staken,... omdat het stórtregende gedurende zeven dagen, als het niet motregende, terwijl de palm-boomen van mijn weinige bunders grond tellenden voortuin niet te zien waren door een dikken waternevel. Ik herhaal, dat ik niet weet, waarom de goede God ons zóo strafte, gedurende zeven dagen, maar dat ik ben overtuigd, dat er een hemelsche straf neêr gedaald was over deze stad, die zeker overrijk moet zijn aan verderf. In allen gevalle overleefden wij de tuchtiging van den hemel, en terwijl Helios boudeerde, staken wij, zonder al te veel te brommen, om drie uur den vollen brand in de electriciteit, in het houtvuur, en onder het theewater, zonden een dapperen vazal uit om, trots de ongenade der elementen, véle koeken en taarten te halen, en bleven knus bij elkander in grooten cirkel, in gemakkelijke stoelen, elkander verhalen doen en problemen stellen. Ook zonder den ondeugenden geest van Boccaccio, en zonder dat een groep moderne menschen, die elkander verhalen doen, dadelijk een Decamerone in het leven roept, kunnen persoonlijke voorvallen, niet al te waar verteld, heel genoegelijk den middag korten, terwijl het problemen-stellen best te rekenen is bij de onschuldige spelletjes, zoo als daar zijn: een vingerhoed zichtbaar plaatsen en doen zoeken, of laten raden, door ja en neen te laten antwoorden, de verlorene armen van de Venus van Milo, of de politieke gestalte, die Europa zoû hebben aan genomen in het begin der negentiende eeuw, indien de Fransche Revolutie niet had plaats gevonden. Terwijl wij dus, om drie uur 's middags, met gordijnen gezellig dicht, bij vlammend houtvuur, geurige Russische thee zaten te lebberen en taartjes te snoepen, vól room en gelei, stelde ik het volgende probleem voor, mijn gasten verzoekende het, na een pooze nadenkens, met luide stem op te lossen volgens hun allereerlijkste bevindingen:
- Neem aan, dorst ik voor stellen; dat Rockfeller, dien gij allen bij naam en bij faam kent, op een plaats, die hij zich niet meer herinneren kàn, maar waar hij geheel alléen samen treft met U,
| |
| |
die hij niet kent en niet ziet, uit zijn vestjeszak, waar hij steeds eenige millioenen heeft, zoo als wij enkel luttel klein zilvergeld, éen millioen laat slippen en verliest... Hij merkt dat verlies niet, even min als gijzelve het zoudt bespeuren, zoo ge op eenzame plaats een oogenblik met een onbekenden vreemdeling samen en dadelijk weêr van hem verwijderd, een zilverstukje van 50 centimes verloort... Maaktet ge later uw kas op, dan zoudt ge een tekort vinden van 50 centimes en, ik vermoed, onder uw post ‘diversen’ 50 centimes boeken, zonder meer over uw verlies na te denken. Zóo zoû ook Rockfeller, die in zijn vestjeszak zoo veel millioenen heeft als wij stukjes van 50 centimes, onder zijn post ‘diversen’, éen millioen boeken, en niet meer na denken over zoo een luttel verlies. Neem dus aan, dat Rockfeller, die ù niet kent, u nauwlijks heeft gezien, en dag noch uur noch plaats zich herinnert, waarop het millioen hem uit zijn vestjeszak is geslipt, ja, zelfs niet héel zeker is of hij zes millioen of zeven millioen, aan klein geld, van te voren gegleden had in zijn vestjeszakje - neem dus aan, dat Rockfeller, wil ik herhalen, zijn millioen verliest aan ùw voeten, en gij zéker zijt, dat noch hij, noch wie ook, en vooral geen man van de wet en het gezag, ooit zullen kunnen weten, dat het millioen, het luttele millioen, verloren is aan uw voeten... En laat mij u dàn het mefistofelische probleem stellen, o vrienden, àlle deze omstandigheden zoo éenmaal aan genomen en onwrikbaar vast gesteld: Wat zoudt gij doen met Rockfellers millioen?
Het was mijn oom, die het allereerst antwoordde, zelfs vóor een ander gelegenheid had te spreken.
- Beste kerel! riep mijn oom, licht verontwaardigd. Ik begrijp niet, dat je het probleem stellen kùnt! Natuurlijk zoû iedereen van ons het millioen dadelijk aan Rockfeller hebben terug gebracht!
- Dat is nu juist, oom, antwoordde ik eerbiedig; iets, waarvan ik nu niet zoo heel overtuigd ben. Ik ben zeker overtuigd, dat u het gedaan zoû hebben, omdat u, hoewel niet schatrijk, opgevoed is in de meest conventioneele ideeën van eerlijkheid en u zelfs niet - uw vlug antwoord is er een bewijs van - éene seconde zoû hebben bedacht. Ik zoû gaarne nu de ideeën willen weten van de anderen.
| |
| |
- Ik, beste neef, zei zalvend mijn tante - zuster van mijn oom, en bijna zoo rijk in millioenen als Rockfeller in milliarden - zoû mij heusch, net als oom, geen oogenblik hebben bedacht, en het millioen oogenblikkelijk aan Rockfeller terug hebben doen bezorgen.
- Zoo spreekt u, tante, zeide ik; omdat éen millioen meer of minder voor u weinig telt, al telt het voor u ook meer dan voor Rockfeller, maar het is heel goed te begrijpen, dat u, rijk aan millioenen, uw geweten niet bezwaren zoudt willen met de toeëigening van iets, dat ge absoluut niet noodig hebt.
Toen zeide een bevallige Engelsche, jeugdige weduwe, blond als Ofelia:
- Wat mij betreft; ik zoû het millioen aan Rockfeller hebben terug gebracht, maar vóor ik het hem ter hand stelde, hem den stand mijner zaken hebben bloot gelegd en hem gezegd, dat ik zoo wel bij mijn naaister als bij mijn modiste, bij mijn lingère als bij mijn juwelier heel groote rekeningen heb, die ik heusch niet weet hoe ooit te betalen. Ik zoû Rockfeller hebben doen inzien, hoe hard het leven is voor een elegante vrouw zonder millioenen, en ik beken, dat ik hem gesuggereerd zoû hebben mij zijn stukje van 50 centimes, ik meen zijn millioen - dollars, niet waar? - te laten.
- Dit is al een modernere opvatting, antwoordde ik; dan die van oom - tante's opvatting vind ik, vol neeflijken eerbied gezegd - geheel en al zonder belang...
- Ik, viel mij in de reden een Duitsche vriend, die theosoof is, occultist, dichter en Esperantist; zoû het millioen heelemaal niet hebben opgevat; ik zoû het eenvoudig hebben laten liggen, waar het lag, omdat ik heel bijgeloovig ben, en noóit iets van waarde opvat, zoo ik het vind, overtuigd, dat gevonden en opgevatte zaken van waarde mij ongeluk zouden aan brengen. En zeer zeker zoû ik, eerder dan een van u allen, het millioen voor mijn voeten hebben gevonden, want ik heb al gevonden zonder er iets van op te vatten, een robijnen ring, de gouden maliënbeurs van een dame, stijf van bankbiljetten, die er door heen schemerden, en het
| |
| |
loterijbiljet der Tuberculeuze Kinderen: ik heb er het nummer van op geschreven, zonder het biljet aan te raken, en twee maanden daarna viel aan dàt nummer het tuberculeuze millioen ten deel.
- Je opvatting, die geen op-vatting zoû zijn, antwoordde ik; zoû meer voorzichtig zijn dan praktiesch...
- Wat mij betreft, zei, praktiesch en flegmatiek, mijn Italiaansche vriend; ik heb even willen na denken, maar weet nu wat ik zoû doen. Ik zoû het millioen... zonder gewetenswroeging behouden, overtuigd, dat dit de wil der Voorzienigheid was, die door een complex van omstandigheden mij dwong het millioen te naasten. Want ikzelf zoû er véel menschen allerlei pleizier van kunnen laten hebben - menschen, die van Rockfeller, hoe genereus hij moge zijn - geen soldo te wachten hebben, omdat hij hen eenvoudig niet kent en niet weet, dat zij bestaan - en daarna zoû ik er zelf ook veel pleizier van hebben en nuttigs meê kunnen doen, het geen ik niet zoû hebben indien ik Rockfeller zijn millioen terug bracht, want een belooning zoû ik weigeren, ten zij die uit het héele millioen bestond.
- En Rockfeller, bespiegelde ik; zoû zeer zeker, zóo je hem zijn millioen terug bracht, vóor hij je bedankte, zich laten ontvallen: ‘Maar beste meneer, het was heusch niet de moeite waard’; óf: ‘weet u wel zéker, dat ik het ben, die dat millioentje verloren heeft, of was het soms Pierpont Morgan...?’ En dat zoû toch een antwoord geweest zijn, dat je niet aangenaam had gestemd, en je had doen denken: idioot, die ik ben...!
- Maar, vroeg, na gewettigde verontwaardiging, mijn conventioneel-eerlijke oom; wat zoû jij nu, neef, die het probleem hebt gesteld, gedaan hebben met Rockfellers millioen??
- Beste oom, antwoordde ik; ik antwoord het laatste en heb dus den meesten tijd gehad na te denken over wat ik zoû doen met Rockfellers millioen, zoo het pardoes voor mijn voeten slipte, in de eenmaal onwrikbaar vast gestelde omstandigheden. Ik zoû dus gedaan hebben wat wij allen hadden gedaan, behalve tante en u, wien ik mijn compliment maak, zoo wij allen even veel tijd tot
| |
| |
nadenken hadden gehad. Hoor dus goed:
Ik zoû het millioen hebben opgevat, want ik ben niet bijgeloovig, en ik zoû het op veilige plaats hebben bewaard gedurende drie jaren lang, zonder mij om de rentederving, die kolossaal zoû zijn, te bekommeren. Indien Rockfeller, noch wie ook, van wet of gezag, in dien tijd er achter gekomen was, dat ik het millioen had genaast, zoû ik er, zonder scrupules, eerst, voor mij en die mij lief zijn, kasteelen, automobielen, juweelen en allerlei mooie kunstvoorwerpen van hebben gekocht, zonder te vergeten in voegzame mate een algemeene milde liefdadigheid uit te oefenen. Ik zoû, bij voorbeeld, mijn armen ouden krantenbrenger, voor wien ik veel sympathie heb, er minstens tienduizend dollar van geven... Wel, ik geloof, dat het millioen heel gauw tusschen mijn milde vingers gesmolten zoû zijn... na die verloopen drie jaren. Maar daarna zoû ik, in mijn testament, hoewel het mij spijten zoû, Rockfeller benoemen tot mijn universeele erfgenaam, uit een gevoel van rechtvaardigheid en wensch tot herstelling des evenwichts... echter met deze clausule: dat ik Rockfeller in overweging zoû geven de, zeker weinig beduidende, erfenis, die hem toekwam volgens mijn testament, te laten aan... tante, omdat zij de rijkste mijner bloedverwanten is, en altijd mij heeft verzekerd, dat ik alle hare millioenen erven zal: de eene beleefdheid is de andere waard.
- Maar, zeide tante; als ik gestorven was vóor jou, zoo dat jij minstens toch wel een paar millioen van mij zoû hebben geörven (het was het verleden-deelwoord, dat mijn goede tante, rijk in geld maar arm in spraakkunst, gebruikte); wat zoû jij dan hebben gevraagd aan Rockfeller??
- Dan, tante, antwoordde ik; zoû ik zoo treurig geweest zijn om uw verlies, dat ik mijn testament zoû hebben vernietigd, ten nadeele van Rockfeller, en àl zijn geld zoû hebben benuttigd om een mauzoleum voor u te stichten... het geen ik toch onmogelijk, kiesheidswege, had kunnen doen van uw eigen geld...
De vlammen in den haard dansten vroolijk op, als of zij pret hadden in onze bespiegelingen, die even goud waren als zij geel;
| |
| |
en terwijl buiten, tegen de ramen, stortregens neêrkletterden over de Grauwe Kust, schudde alleen mijn eerlijke oom het hoofd over onze verregaande immoraliteit, en gemis aan conventioneel eerlijke principe's, maar glimlachte tante wel tevreden...
En zeide de Duitsche theosoof:
- Eigenlijk weet ik toch niet... of ik het millioen - een millioen is verleidelijker dan een ring, een beurs, en een loterijbiljet - niet zoû hebben opgevat...
- En er grammaires voor het Esperanto van laten drukken!!! voltooide ik vol minachting.
|
|