- Er is over te denken, gaf de dominus toe. Er is, bij Herkles, wel over te denken...
- Natúurlijk is er over te denken! riepen de jongens te zamen uit.
- We gaan naar Neapolis, hoor...
- En naar Syracuze...
- En naar Karthago!! jubelden zij te gelijker tijd.
- Dan zie ik jullie niet weêr, zei Carpoforus.
- Als we terug komen, toch wel? zei Cecilianus.
De Jager schudde het hoofd.
- Neen, mijn kind, zeide hij. Als je weg gaat, zie ik je niet weêr.
Zijn stem klonk heel droevig uit zijn ruw baardigen mond.
- Carpoforus, riep Cecilius op eens. Heb ik je wel ooit bedànkt...?
- O ja, zei Cecilianus; dat je naar den Keizer...?
- Voor hèm...?
- Voor mij bent gegaan?
- Ja, ja, zeide de Jager. Ja, zeker, jongens. Kan je komedianten in Rome huren, dominus?
- Dat zoû wel gaan, zei de dominus, zwaar in gedachten verzonken. Lentulus en Latinus hebben een paar goede komediante-slaven voor het exodium-spel, die ze me misschien voor de tournée zouden kunnen verhuren. Maar een adulescens! Een senex!! Een ‘paraziet’!
- Die vinden we wel!
- Ja, die vìnden we, dominus...!!
De jongens waren opgetogen. Ze stonden op: ze wilden dadelijk naar Rome, naar Lentulus en Latinus, de beide ‘beroemden’ opzoeken... Zij renden naar den stal, om hun ezels te zadelen.
- Gaan jullie meê? vroeg de dominus aan de gladiatoren.
- Gaan we meê, Jager? raadpleegde Colosseros den lanista.
- Wij komen wel later, dominus, zei de Jager. We zien elkaâr wel bij Nilus.
- Van avond? Met de cena??
- Ja, ja...
- Die dòndersche jongens!! juichte de dominus. Je weet nóoit