| |
X
De Megalezia liepen ten einde en Rome was moê van feest. Zeven dagen hadden de feesten geduurd; zeven dagen hadden de trompetten en tamboerijnen der kinderen getoeterd en gerinkeld door de huizen en langs de straten; zeven dagen lang waren er Scenische Spelen, en zes dagen Circensische Spelen geweest; vijf dagen lang waren er wedrennen geweest in den Circus Maximus. De grex van Lavinius Gabinius had gegeven vier malen de ‘Bacchides’ en drie malen de ‘Menaechmi’; in de tusschenspelen en mimus-spelen - atellanae en exodia - was groote verscheidenheid geweest. Maar nu was het Theater gesloten, het Colosseum gesloten, het Circus gesloten, waren de processen weêr in vollen gang, hadden de bazilieken en fora wederom het gewone aanzicht van koortsige zakelijkheid, drukke gewichtigheid, hernam het gewone leven zijn recht. Aan de Baden van Titus en het Colosseum - nog immer niet geheel voltooid - werd gewerkt; de voller volde zijn toga's, de slavenkoopman voerde steeds andere slaven ter markt; de copiïsten van Tryfo schreven geen tituli meer of didascalia maar de allerlaatste epigrammen van Martialis op de Spelen in kleine boekjes over, die overal werden verkocht in de Argiletische wijk. Nilus ging iederen dag op zijn ezel ter markt maar des avonds was het niet zóo vol meer in zijn taveerne, hoewel vol toch nog steeds en Lavinius Gabinius kwam dikwijls des middags, na de siësta, een praatje met hem maken op de bank, buiten de taveerne, over de hooge gestoelten onder obscene reclame-schilderijtjes van het huis van Taurus, waar de meiden nu alleen tegen zonsondergang kwamen tronen.
| |
| |
- De caterva heeft vacantie tot de Floralia, zei Lavinius Gabinius, naast Nilus gezeten op de bank: binnen, in de taveerne, was alles schoon gemaakt en gereed voor wie 's avonds zoû komen.
- En jij ook, zei Nilus.
- Ik ook, zei de dominus. Nou, ik ben doodmoê. Zeven dagen achter elkaâr die urenlange voorstelling. En ik sta voor alles alleen, moet bij alles met mijn neus bij zijn. Heb geen nacht eigenlijk geslapen, zoo veel zorgen heb ik gehad. Over zeventien dagen spelen we weêr, met de Floralia, maar nu mogen we dan op adem komen.
- Verdiend heb je wel? vroeg Nilus.
- Verdiend heb ik wel, zei de dominus bescheiden; de aedilen betalen goed. Maar mijn troep is dan ook prima. Ik ben alleen altijd bang, dat er een paar slaven van door gaan. Ik kan ze niet aan boeien leggen, hè? Hoewel, mijn eersten adulescens, dien doe ik een kuischheidsgordel voor, want die ruïneert zich met de vrouwen... Ja, caupo, met patricische vrouwen... Hij is een knappe jongen, al is hij pedant en hij heeft géen nacht, geloof ik, thuis geslapen. Is het wel, senex?
- Géen nacht, zei de senex: iedere nacht sliep de senex thuis.
- Doe je hem dus een fibula voor, dominus?
- Wis en waarachtig, caupo; al was het alleen maar om zijn stem te bewaren; hij was de laatste twee dagen schor als een roestige hengsel.
- Ach, zei de senex, half-goedmoedig, tot Nilus; dat zègt de dominus dan, van een fibula voor, maar de adulescens krijgt het ding tòch niet voor... Trouwens, hij laat het ding immers door vijlen. Die maatregelen waren goed, toen komedianten nog met den zweep werden geregeerd en achter slot en grendel werden gehouden, maar in onzen modernen tijd, lieve dominus, zijn die antieke gewoonten toch niet meer te volgen: je komedianten zijn wel je slaven, behalve ik, maar je eigenbelang brengt meê, dat je ze niet héelemaal als slaven behandelt.
- Het is zoo, gaf de dominus toe. Het is ook een moeilijk vak, dominus-gregis te zijn. En toch, ik ben er voor geboren. Een mooie
| |
| |
tooneelvoorstelling voor te bereiden... voor mij gaat daar nièts boven, vriend caupo...
De drie mannen bleven zitten staren in de nauwe straat. Over het nog gesloten huis van Taurus gloeide ros de dalende zon. Nilus' moeder, uitgeslapen en dik, verscheen op den drempel der taveerne.
- Ik ga eens een praatje met Gymnazium maken, zei ze en dribbelde weg.
Nilus zeide, starend:
- Er zijn misschien dingen, die daar bóven gaan...
- Hoe meen je? vroeg de dominus, ietwat verbaasd.
- Ja, zei de senex droevig; dat voel ik ook. Er zijn misschien dingen, die daar boven gaan...
- Boven een mooie tooneelvoorstelling, in een groot theater als dat van Pompeïus?? verbaasde de dominus zich.
- Ja... zeide Nilus.
- Ja... zei de senex.
- Wat meenen jullie?? vroeg de dominus: hij keek van links naar rechts.
- Dominus, zeide Nilus; nu je het niet meer zoo druk hebt, moest je eens met me meê, naar de Broederschap van Isis...
- Ach, vriend caupo, als ik je daar meê pleizier kan doen... zei de dominus naar rechts.
- Dominus, zei de senex; en nu we hier zoo rustig wat bij elkaâr zitten te praten, woû ik je eens wat zeggen.
- En wat dan, senex? zei de dominus naar links.
- Kijk eens, dominus, zei de senex.
Ik ben nooit heel gelukkig geweest als komediant. Ik speel wel vrij goed de senex-rollen, maar ze hebben me nooit gelukkig gemaakt. Ik heb nooit kunnen wennen aan dien zwaren, beroerden, houten maskerkop. Het ding heeft me oud gemaakt voor mijn tijd, hoewel het me gelegenheid heeft gegeven me vrij te koopen. Ik denk, dominus, dat ik er meê uit scheid en je verlaten ga...
- Er meê uit scheiden? Me verlaten?! schrikte de dominus op. Me verlaten, terwijl we hier nog met de Floralia spelen moeten! Me
| |
| |
verlaten, terwijl ik in onderhandeling ben met Carthago, om daar te komen spelen met de Feesten van de Maan? Maar je denkt er toch niet aan, senex?? En wat zoû je dan willen doen?
- Het theater vaarwel zeggen, dominus...
- En dàn?
- Christen worden, dominus.
- Christen?? kreet Lavinius Gabinius uit. Ben je gèk geworden, senex? Waarom moet je Christen worden? Wat is eigenlijk een Christen?
- Een aanhanger van een sekte vol bijgeloof, dominus, zei Nilus. Een filozofische oproermaker tegen de goden. Senex, jij moest ook met me meê naar de Broederschap van Isis... Dáar zoû je troost vinden, als je droef en moê van het leven was... Dien heb ik er zoo dikwijls gevonden als ik wanhopig was den eersten tijd, dat het me niet goèd ging, met mijn kroeg hier.
De senex schudde het hoofd...
- Ik word liever Christen en verlaat het theater. Ik heb met Christenen gesproken. Nilus, in je taveerne. En gisteren...
- Gisteren...? vroegen Nilus en dominus.
- Gisteren heb ik in de catacomben een senex gezien en gehoord, een ‘grijsaard’ maar van geen theater...
- Hoe heet hij? vroeg de dominus.
- Johannes, zeide de senex.
- En wat zei hij? vroeg Nilus.
- Dat weet ik niet meer. Het waren woorden als vlammende zwaarden... Ze doorstaken me, hier, op mijn hart... Het was heel anders dan Terentius en Plautus en ik geloof, dominus...
- Wat, senex??
- Dat ik gehoor aan zijn woord geef en Christen word...
De senex zat peinzend naar de illustraties op het huis van Taurus te staren. Het opende, nu de zon daalde. De meiden, gapende, kwamen kijken... Zij voelden aan hare kapsels, of het misschien noodig zoû zijn even naar Gymnazium te gaan... Maar als Taurus niets zeide, was het brooddronken zich op nieuw te laten kappen, van haar eigen drinkpenningen nog wel. En omdat de drie man- | |
| |
nen zaten te praten, gingen zij om hen staan, als goede kennissen groetend, toen luisterend, zich rekkend... Uit een nauw zijslop kwamen slenterend de ‘paraziet’ en Syrus, de ‘slave-rol’...
- Wie is die Johannes? vroeg de dominus.
- Een vreemd man, zei de senex, starende... Hij is slank en geheel wit van haren... Hij is vijf-en-tachtig, hoorde ik... Hij is bisschop van Efezus, zeiden ze me... Hij is de boezemvriend geweest van Christus.
- Christus? vroeg de dominus.
De ‘paraziet’, de ‘slave-rol’ wisten er van.
- Christus, zeker... zei Syrus.
- De leeraar van de Christenen, natuurlijk! zei de ‘paraziet’.
Ook de meiden hadden wel eens iets gehoord...
- Die is gekruisigd, zei Prisca. Hij had iets gedaan, ik weet niet wat...
- En nu die Johannes? vroeg de dominus weêr.
- Is altijd bij hem geweest, zei de senex; en was bij zijn terechtstelling aanwezig. En heeft toen zijn leer verkondigd in Griekenland en Klein-Azië... En is toen bisschop van Efezus geworden...
- Nooit van hem gehoord, toen we daar speelden, zei de dominus.
- Hier hoor je ook niets van den bisschop, dominus. Dat is Clemens...
- Natuurlijk niet, zei de dominus. Hoe zoû ik, wiens hoofd al om loopt tijdens de Megalezia, nog van die zoogenaamde bisschoppen moeten hooren. Zat die Clemens in de orchestra?
- Neen, zei de senex. Hoewel er toch wel Christenen waren in het Theater...
- Om te kritizeeren, zei Nilus. Het zijn izegrimmen... Het zijn sombere kerels. Onze Isisdienst is vroom en ernstig maar hèlder. Jullie moesten allen eens meê gaan als er een mysterie gevierd wordt...
- Maar wat nu van dien Johannes? vroeg de dominus.
- Die is, hier in Rome, ontboden door den Keizer... zeide de senex.
- O ja, zei Matta; ik herinner me. Herinner jij je ook niet, Flacca? Johannes, zoo een heilige man?
| |
| |
- Ja, ja, zei Flacca. Met wit, lang haar. We hebben hem eens zien loopen langs de Via Appia, toen we van Taurus moesten naar zijn moeder, die met de koorts lag en die daar woont, in wat een mooi huisje bij de Aqua Claudia; ze verdienen toch maar geld met ons. Moeder en zoon, dat is alles éen potje. En toen zeiden ze om ons heen...
- Ja, zei Matta; dat die Johannes in de kokende olie gedompeld was...
- Ja, zei de senex, starende; in de kokende olie...
- Jawèl, zei Nilus; nu je het zegt, herinner ik me ook van dat geval te hebben gehoord.
- En de kokende olie, zei de senex; had geen vàt op hem...
- Hoe meen je? vroeg de dominus.
- Hij stapte uit de olie, ongedeerd.
- Geloof je dat? vroeg de dominus.
- Nou, zei Flacca. Ik niet.
- Ik ook niet, zei Matta.
- Ik wel, zei de senex, starende.
- Er gebeuren wonderen, dominus, zei Nilus. Bij voorbeeld, als je door een heks in een ezel veranderd bent...
- Kàn dat? vroeg de dominus.
- Natuurlijk, zeiden zij allen. Natuurlijk...
- Dàn, zei Nilus; wordt je weêr een gewoon mensch als je den witte-rozenkrans op eet van een Isis-priester.
- Geloòf jij dat?? vroeg de dominus.
- Natuurlijk, zei Nilus.
- Nu, ik weet het niet, hoor, zei de dominus. Ik geloof niet erg aan die vreemde dingen. Het leven is heel eenvoudig en de goden, als ze bestaan, zijn net zoo eenvoudig als wij en je zièt toch nooit zulke dingen gebeuren: in kokende olie verbrandt je en een mensch, die een ezel werd en omgekeerd, heb ik, bij Bacchus, ook nooit gezien...
- Maar geloóf jij aan Bacchus, dominus? vroeg Nilus.
- Of ik aan Bacchus geloof? Maar natuurlijk geloof ik aan Bacchus. Nilus, wat een gekke vraag! Het heele theater is immers
| |
| |
ontstaan uit de mysteriën, ter eere van Bacchus gevierd, en zoû ik dan niet aan Bacchus gelooven? Als Bacchus niet bestond, zoû er immers geen theater bestaan.
- Bacchus bestaat wel, zei de senex; maar in den vorm van den Euvele...
- Wie is dàt nou weêr? vroeg de dominus.
Taurus verscheen op zijn drempel.
- Flacca, riep hij. Moet jij zoo den heelen avond met die pruikebol blijven? Gauw! Naar Gymnazium...
- Matta, zei Flacca, terwijl zij ging; vertel jij me later wie de Euvele is??
- Je kan er op aan, zei Matta...
- De Euvele, zei de senex; schuilt in al onze goden.
- In ónze goden?? riepen zij allen, verontwaardigd.
- En vooral in Bacchus, zei de senex. Hij heeft horens als Bacchus heeft; de Euvele ziet er uit als een sater met bokspooten en een staart... Dat heb ik ten minste zoo begrepen.
- Vertelde Johannes dat?
- Neen... Wat die vertelde, begreep ik niet... Hij sprak van de groote Hoer, maar wie die daar meê bedoelde, begreep ik niet... Maar zijn woorden waren als vlammende zwaarden, en die staken me door mijn hart...
- En deedt je dat pijn, senex? vroeg Prisca meêlijdend.
- Neen, zei de senex. Dat maakte me gelùkkig...
De dominus, zenuwachtig, was opgestaan en dwong Nilus tot opstaan. Zij wandelden, gearmd, op en neêr.
- Als die niet op past, wordt die gèk, zei de dominus. Wat moet ik doèn, als die me in eens verlaat!! Ja, als je je komedianten vrij laat, dan ben je niet meer zeker van ze. Ik laat er ook geen een andere zich vrij meer koopen, hoor. Vrij, zijn ze veel te onzeker bezit... Neen, Nilus, al wil ik wel eens meê naar je Isisdienst, er is niets boven het theater; ik meen als kunst. Maar je moet het heelemaal opvatten, als kùnst. Zonder gruwelen, zonder beer. En het is mooi, het theater: het geeft te denken en te gelijk geeft het het leven weêr. Ernstig òf komiesch, maar dat is precies het zelfde.
| |
| |
- Maar weet je waar ik zoo een idee van heb? zei Nilus. Dat het theater, dat uit de godsdienst ontsproten is, weêr heelemaal terug tot de godsdienst zal gaan...
- Tot welke godsdienst, Nilus? Tot een nieuwe godsdienst? Want tot Bacchus keert het zeker wel niet terug... En tot Isis...
- Even min, verzekerde, nadenkende, Nilus. Tot een nieuwe godsdienst... Het zoû niet onmogelijk zijn... Tot een alles omvattend, algemeen godsdienstig gevoel misschien, dat tot het publiek zoû spreken... Maar zeker niet...
- Tot dat van de Christenen??
- Neen, tot dàt zéker niet. Dat geloof is een voorbij gaande filozofische dweperij, die nooit iets met het theater te maken zal hebben. Maar dat het theater weêr eenmaal... een mysterie kan worden, ja, dàt zie ik bijna zéker... als ik me herinner welke plechtige voorstellingen in ònze Isisdienst toch bijna dramatiesch... Maar Christelijk, neen... nooit...
- Een Christelijk mysterie-theater! lachte de dominus. Neen, Nilus, daar zijn we het met elkaâr over eens, dat zal nooit bestaan, niet in der eèuwen loop! Wat ik meen, is dit: kunst mag eigenlijk voor mij niets anders zijn dan kùnst...
En de dominus, op en neêr loopende, met den caupo, in de nauwe Suburra, legde hem uit wat hij meende, dat het theater wel worden mocht in de Toekomst en wat niet. Als er ooit tooneelschrijvers werden geboren, die meer genie zouden hebben dan Plautus, Terentius en hunne Grieksche voorbeelden...
|
|