En zag Sisygambis, dood, wien zij meer dan haar eigen zonen bemind had.
Zij zag hem in den zilveren schemer der gordijnen en manshooge franje liggen op het lage bed en het was of hij sluimerde. Overwonnen door het overweldigde land, overweldigd door Azië, zag Sisygambis Alexandros niet. De trede opgeklommen, kreunende zij, en kermende en wringende eindeloos de armen, zag zij hem in dien, door hooge steenen ramen weêrkaatsten, hier gedempten zomerlichtsval, blakend uit turkooizen lucht, liggen als een jonge knaap, als een jonge held. Geknipt zijn kort, bruin lokkig haar, geschoren zijn blank gelaat, waar het incarnaat bloosde als leefde hij, open de mond, of hij ademde en de oogen, helaas, gesloten in den eeuwigen slaap. Toch, te slapen, meer scheen hij niet. Zoo zag zij hem als zij hem nu negen lange jaren geleden had zien binnen treden met snel jonge pas, de aanbiddelijke Overwinnaar, de Overweldiger met het teedere hart! in hare eigene tent, in het overweldigde kamp bij Issos. Sedert had zij hem met hartstocht als haar zoon aanbeden, hij haar lief gehad en vereerd als zijn eenige moeder. Om die gedachte lachte zij, snikkende zacht, in hare waanzinnige smart, neêr ziende op wie haar knakkende ouderdom nu was ontnomen.
Sedert was hij veranderd - wat wist zij van verwording! - een Pers geworden, een prachtiglijk, Perziesch Despoot gegroeid! Zij had er om gejuicht; zij was er om gelukkig geweest maar nu zij hem door den zaligenden dood als door een wonder herschapen zag in zijne vroegere, Macedonische knapejeugd, nu strijd was uitgestreden, dit leven was uitgeleefd, lachte zij tòch zacht, van liefde, door hare kermende snikken heen, gingen hare wringende armen, hare krimpende vingers uit naar hem, naar zijn beminde, stille, aanbiddelijke hoofd, zonder het meer dan in gedachte aan te roeren en te omhelzen en zag zij, duidelijk, in vizioen, dat zich weefde als in het neêr weêrkaatsende, verre, hooge zomerlicht, een glorie van witten glans, een halo van wit, heilig licht lichten om het liggende lichaam.
Zij staakte haar snikken en wringen in een heilige ontsteltenis.