Iskander. De roman van Alexander den Groote
(1995)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermdDe roman van Alexander den Groote
[pagina 502]
| |
Naar mij, die hij noemde Moeder en Koningin, van het eerste oogenblik, dat hij mij zag? - Moeder onzer Vorsten, zeide Bagoas. De Koning vroèg naar u. - Helaas, gij verwittigdet mij te laat?! Bagoas had een gebaar van wanhoop: de Vrienden hadden hem weêrhouden; de Macedonische wacht, op bevel van Perdikkas, hem niet door gelaten. In smart en radeloosheid hief zij de armen. - Wat is er gebeurd?! riep zij met puilende oogen. Ik ben verlaten van iedereen!! Was de Koningin Stateira bij den Koning? Bagoas wierp zich over den grond aan Sisygambis' voeten; hij kreunde. - Waar zijn zij!? riep Sisygambis. Zijn mijn kleindochteren nog steeds in het zomerpaleis!? Waar de Koning de Koningin ontbood? Waar is mijn zoon Oxathres, met mijn neven? Waar is Ochos, mijn kleinzoon? Spreek! De eunuch kromp van smart aan Sisygambis' voeten. - Moeder onzer Vorsten, zóo groote verwarring heerscht, dat ik niet weet, wat u te zeggen! Zij schreeuwde nu hare smarten uit in lange schreeuwen; zij snikte hoog op. Zij wrong hare armen in een bijna vreemde rythmiek. Hare oogen puilden. Toen begon zij, schreeuwende, hare sluiers te scheuren. Zij trok zich de pinnen uit de nog zwarte haren en verwarde snikkende de kronkellokken rondom zich. Toen scheurde zij hare kleederen in lange reten. De, om haar aankruipende, slavinnen verzamelden hare juweelen, die zij zich af deed: ketenen en armbanden; hare vele ringen schoof zij af in der vrouwen reikende palmen; zij ontschoeiden haar, dat zij blootsvoets was, drukten los hare enkelringen. In een barbaarsche schoonheid van smartelijk rouwbedrijf stond zij wringende, schreeuwende, snikkende. - Alexandros! riep zij. O mijn zoon!! Rondom snikten en schreeuwden hare vrouwen en scheurden de kleederen en ontspangden de haren. - Leid mij tot hem! smeekte Sisygambis Bagoas. | |
[pagina 503]
| |
Hij richtte zich; hij snikte, wrong zich nu als de vrouwen, scheurde zijn kleed. Hunne kreten vervulden het geheele paleis. Nu liepen alle hofbeambten aan, alle Perzen; blijde zich in deze smart te verzamelen om de oude vorstin, verdrongen zij zich een duizendtal rondom haar heen, liepen dan weêr terug door zalen en galerijen en over terrassen: hun rouwkreten klonken tot in de Tuinen, tot over den Eufrates, tot in de stad... Onzegbare verwarring woelde overal. De zorgelooze gelijkmoedigheid der Babyloniërs vertroebelde in duizend nog onduidelijke angsten, nu bekend werd de mare van Alexandros' dood. Wie van hem de wereldheerschappij erven zoû, was de verwarrende vraag der onzekerheid. Er was sprake van Barsina's zoon, er was sprake van Ròxane's nog niet geboren kind, en, naast Perdikkas, dook steeds op die uit Macedonië overgekomene, onnoozele halfbroeder des gestorvenen Konings, Arrhidaios, een reus, schoon en forsch als een Ares, maar met idioten lach. Een plotse chaos van menschen, dingen, meeningen, verwarringen, misverstanden, vreezingen doorwoelde het paleis. De Vrienden, nu Alexandros hen niet meer in liefde en macht over-heerschte, stonden plots in haat tegenover elkander, of zij nimmer vrienden waren geweest: sluimerende eerzuchten waren als met een ruk in hen wakker geworden: een verdwazende, dolle roes joeg voort, of zij de donkere wijnen hadden gedronken, Perdikkas, Krateros, Ptolomaïos, Meleagros vooral, Leonnatos en Antipatros' zonen. De voorname Perzen, door Alexandros steeds in eere rondom zich gehouden, hadden zich reeds bij zijn sterven voelen weg duwen naar onzekeren achtergrond. Het leger, oproerig, tuchteloos plotseling, doorliep nu joelende van vreemd vermengde aandoeningen - smart om des Konings dood, woede op de oneens blijkende Vrienden, blijdschap omdat zij nu meenden zékerlijk naar Macedonië terug te gaan - de stad, zoodat de Babyloniërs hunne huizen sloten. Die nacht brandden geen lichten: der soldaten brutale fakkels doorslierden straten en sloppen en bonsden in spatterende gensters van brand tegen de geslotene deuren der bordeelen. | |
[pagina 504]
| |
Daar de Perzische eunuchen, die, in deze regeeringloosheid niet wisten wie te gehoorzamen, de paleisdingen niet meer regelden, raakte alles dadelijk verward. Zoo alleromslachtigste hofstoet, zoo alleringewikkeldst koningsbestaan was alleen van dag op dag, van uur tot uur te regelen geweest door den nauwgezetten drom van welwetende hovelingen, van wie ieder wist wat zijn taak en plicht was van minuut op minuut. Dit jarenlang foutloos wentelend raderwerk was plotseling een onherstelbare verwarring... |
|