| |
XXX
Met waardigste kalmte, zonder het lief gelaatje ook maar één oogenblik te vertrekken, had het kleine Koninginnetje van Azië, in het vrouwevertrek gezeten naast Sisygambis - ter andere zijde der grootmoeder hare zuster, Hefaistions vrouwke, Drypetis - geluisterd naar Alexandros' langen brief, dien Sisygambis had ontvangen en voor las. En toch had het einde des briefs haar hevig ontroerd in haar zwijgend verlangende hartje. Sisygambis had eerst gelezen van het festijn te Maracanda en Kleitos' onbeschaamdheid en dood en hoewel de Vrouwen wel verrast waren over zoo smartelijken afval van een veldheer en Vriend, zoo
| |
| |
trouw gedacht als Kleitos, hoewel zij wel waren verrast, dat de Koning zelve zich op den afvallige en verrader had gewroken, staande-voets, wilden zij toch alle drie begrijpen en hoogachten, dat de daad des Konings, schoon schijnbaar in overijling geschied, goed was geweest en door de goden ingegeven en bleven zij meer onder den indruk van verontwaardiging over Kleitos' ontrouw en beleediging van Alexandros' majesteit, dan onder die van allereerst opgewekte verrassing en bijna medelijden. Het was goèd, dat de Koning dadelijk neêr velde wat zóo vijandig zich tegen hem richtte en zij bedachten, hoe zelfs in den kring zijner Vrienden de Koning omloerd was van grootst gevaar, daar ginds, in de, van Suza zoo verre, woestijnen en steppen der Noordelijke, nog steeds roerige, oproerige satrapieën... O, wanneer zouden zij hem weêr zien? Hoe lang reeds, hoe vele seizoenen, hoe vele jaren reeds, duurde zijn afwezigheid na zoo kort samenzijn als gemaal en gemalin, zoo wel van Alexandros en Stateira, als van Hefaistion en Drypetis...? Nauwlijks wisten zij het meer op de vingers te tellen: de maanden schakelden tot jaren; de jaren, o naar het scheen, tot eeuwen en de oorlog in het Noorden en Oosten duurde altijd, altijd. Blijde waren zij steeds, als zij hoorden van de stichting eener nieuwe stad Alexandria, omdat haar dit bewees, dat 's Konings heilig gezag was bevestigd met tastbaar bewijs, met forteres, citadel, garnizoen...
Na van Kleitos gemeld te hebben, had Sisygambis verder gelezen, hoe de Koning de Baktrische roovers eindelijk getuchtigd had en vernietigd, hoe in Naura de satraap Sisymithres na langen weêrstand zich had onderworpen en hoe de Koning, rijk aan kennis der menschelijke natuur, Sisymithres gehandhaafd had in zijn bestuur dezer gewesten en slechts zijn zonen geëischt had te dienen in het Macedonische leger, thans zoo rijkelijk vermeerderd met tal van eerst vijandige prinsen, satrapezonen en hunne Barbaarsche maar, naar Macedonische wijze, gedrilde troepen. O hoe lang geleden was deze brief geschreven! Hoe lang had de bode van noode gehad den langen, langen weg af te leggen. Terug over den Oxos, langs den eindeloozen heirweg naar Hekatompylos,
| |
| |
ach, over Ekbátana, den Choaspes langs en zoo naar Suza! Zoo ver, zoo eindeloos ver scheen Alexandros, scheen ook Hefaistion, die beiden, die de vrouwtjes zoo lief hadden; zoo ver, onbereikbaar scheen Sisygambis haar zoon en haar Koning, Alexandros, zoó ver of zij verloren hem had voor eeuwig! Rustig sleepten haar aller dagen voort hier in het vorstelijke Suza, in de goudglazurige paleizen van Xerxes en Artaxerxes, in deze palmentuinen maar Alexandros, ach, verloren schenen zij alle drie hem te hebben en deze brief, ach, hoe lang geleden was deze brief door den beminde, aanbeden geschreven! Alles schreef de Koning aan Sisygambis, van de oerwouden vol hinderlagen, die de Barbaren er legden; van de ruwe Dahen, tegen wie hij was op getrokken, van den vreeslijken storm en wolkbreuk, die het leger geteisterd had in een plotse ijskoude na een brandend blakenden zomer en die duizenden soldaten verslagen had, niet anders dan een vijand op een slagveld zelve hadde gedaan, met hagelstriemen, zoo hevig als zweepen met ijsknoopen, met sneeuwval en felste vorst, zoodat zij bosschen in brand hadden gestoken om zich te warmen tot de Koning zelve zijn zetel bij het hoog vlammende vuur een verkleumden soldaat had afgestaan, die, komende tot bewust-zijn, zich gezeten had gezien op 's Konings veldtroon.
In grootste belangstelling hadden de vorstelijke vrouwtjes aangehoord de langzaam, langzaam eentonige lezing van Alexandros' brief. Toen was het gekomen en de kleine Stateira, met enkel woord door de grootmoeder voorbereid, had zich samen genomen zoo als enkel een Koninginnetje van Azië vermocht in wier aderen het zuiverste bloed der vorstelijke Achaimeniden vloeide. Toen had langzaam, langzaam Sisygambis voor gelezen - want voorlezen 's Konings brieven wie haar in hof omringde, was zede - dat de Koning belegerd had en genomen een hoogen rots, waarop bijna onneembare forteres, op de grenzen van Sogdiana en Baktriana. In die forteres, waar zich de satraap Oxyartes, Alexandros immer vijandig, versterkt had met sterke bezetting en al wie hem bestonden in bloedverwantschap, op hooge, bijna ontoegankelijke rotsvlakte genomen, waren tijdens
| |
| |
het feestmaal, den overwinnenden Macedoniërs aangericht, dertig edele maagden, dochters der grooten, verschenen, schoon alle dertig in hare met juweel slechts getooide ongesluierdheid en kunstig van stem en van dansbeweeg maar onder deze dertig had zeer getroffen den Koning de allerschoonste, die was Oxyartes' eigene dochter en zij heette Ròxane en zij was groot en zoo edel gevormd als de eigene Knydische Afrodite, die de goddelijke Praxiteles had geschapen; zij was blank als sneeuw, als de vrouwen waren in deze Noordelijke gewesten en hare wijde haren waren als het rossige goud van vlammend vuur om hare dansende leden heen. Zóo wijd en blauw als zomerhemelen waren hare goddelijke oogen, dat de Koning gemeend had in haar blik te zien de klare wil van zijn vader Zeus, hem zeggende zoo schoone en weelderige maagd, die der Gezondheid godin, Hygieia zelve hem scheen, tot vrouw te nemen, tot tweede Koningin naast Dareios' dochter, Stateira, Koningin van Azië zij en die hij altijd beminde. Daarom was het huwelijk aanstonds gevierd, op eenvoudvolle, Macedonische wijze: het brood, met een zwaard door midden gesneden en gegeten door bruigom en bruid, en Ròxane's vader, Oxyartes, had onderwerping aangeboden en haren broeders en neven had de Koning rang in het Macedonische leger gegeven...
In waardigste belangstelling had, schijnbaar onontroerd, het Koninginnetje van Azië geluisterd, onderworpen den wil des gemaals en des Konings, duldende zij, dat een tweede vrouw, als de zede was, naast haar, neen, achter haar, later, als de Koning terug was gekeerd, haar na zoû treden in haar gevolg. Maar toen Sisygambis gelezen had en gerezen was en de Vrouwen zich, gediend door eunuchen, verwijderden, elk naar hare vertrekken, was Drypetis, in stilte bewogen als hare zuster, het kleine Koninginnetje op den voet gevolgd. Stateira had de oude en jonge slavinnen van zich gezonden en door het lange peristylium der slanke zuilen, langs de bont glazuursteenen borstweringen, was zij, de treden af, in den tuin gedaald, die zich daar ter zij harer kameren vervierkantte, regelmatig de palmboomen geplant als met een baldakijn van statie voor hare wandeling, parasol na
| |
| |
parasol verheffende met de lakgroene, neêrbuigende bladeren aan hoogen stamsteel, terwijl hagen van rozen, van roode, van gele, van witte, groote, ronde rozen, de struiken regelmatig gesnoeid en de rozen bijna regelmatig ontloken naar de scharen der snoeiers zich tusschen en om de vijf regelmatige sproeifonteinen bogen met gekunstelde sierlijkheid. Daar wandelde het Koninginnetje met de nauwe pasjes harer opgetipte parelmuiltjes, in haar nauw trekkende slooptuniekje van goud en rozig bestikte zij geel, en een kort parelsprietje in haar hoofdwrong van gouden gaas en toen Drypetis zij voelde naderen, wel wetende het trippasje van zusjes muiltjes, wendde zij een smartelijk verwrongen gezichtje, met twee lange, lange tranen, die vielen als peerparelen zelve uit hare zwarte, kunstvol omschilderde oogjes, terwijl beefde van bedwongen verdriet het saâm getrokken, lakroode mondje. En zij zeide niets maar toen Drypetis naderde met ach, ach en opene armen, liet zij zich wel teeder omhelzen en schreide, schreide bitterlijk en leunde het gezichtje aan zusjes gezichtje. Een oude, oude slavin, die was Xatria genaamd, omdat zij was uit het land der Xatriërs, die zijn bijna Indiërs, en zij wonen om den Indos, vertoonde een bruin rimpelgezicht tusschen fonteinstralen en hagen van rozen en toen zij zag, dat zij wel mocht, naderde zij snel, half kruipende, half hurkende - verwonderlijk was het hoe snel zij, zoo oud, zoo naderde in eerbiedbetuiging -; zij had mede aangehoord den brief van den Koning, door de verhevene Sisygambis voorgelezen, en toen zij geheel genaderd was, kroop zij in elkaâr aan Stateira's voetjes, waar zij stond in zusjes omhelzing en zeide - er was niemand, die hooren kon -:
- Mijn koninklijke duifje, mijn zoete vogeltje van de paradijzen zelve, mijn stralende paradijsvogeltje! Laat de oude Xatria het u zeggen: alle de Koningen op aarde en boven aarde nemen de tweede en derde en vierde vrouwen achter hunne eerste Koningin, die is de hoogste, getroond naast henzelven en alle andere vrouwen zijn er om haar te dienen, zoo goed als de bijvrouwen en de slavinnen, die zijn honderden en wellicht wel duizenden. En wie de Koning huwde op den hoogen rots, met het simpele
| |
| |
brood, door een zwaard gekliefd, en gegeten door den Koning en door die vrouw, Ròxane moge zij heeten, is niet anders voorbeschikt en geboren dan om u, o mijn paradijsvogeltje, te volgen in uw glanzen en te dienen aan uw voetjes. Ge zult haar kunnen slaan met een geeselzweep en kunnen prikken met lange haarnaalden, zoo maar, om u te vermaken en haar te plagen en de Koning zal er om lachen... Weet ge - en zij fluisterde het op - de Koningin, de eerste vrouw, is altijd en overal de hoogste geweest: bij haar rust het gezag over alle de anderen, Koninginnen, bijvrouwen en slavinnen: zij heerscht, zij heerscht overal en altijd...
Toen schudde de kleine Sateira droevig het hoofd en zij zeide:
- Niet altijd en overal over het hart van haar Koning, Xatria... Ach, die vrouw is groot en ik ben klein; zij is blank als sneeuw en ik ben getint als een onrijp abrikoosje! Zwart is mijn haar en zij is blond als vuur!! Ach, de oude Magiër spelde mij vroegen dood!!
Nu snikte zij op, de armen hoog in wanhopig gebaar en ontroostbaar tusschen hare fonteinen en rozehagen bleef de dochter der Achaimeniden, Alexandros' eerste vrouw, Stateira als hare moeder genaamd, het zoete Koninginnetje van Azië, om de groote, blonde vrouw, die de Koning, met samen een zwaardgekliefd brood te eten, gehuwd had in een forteres op een hoogen rots.
|
|