stond als een Perzische vorst. In het Perzische jachtpark, overgoten in deze Oostersche zon, al woei de bries ook koud uit het Noorden, stond Alexandros in het hem verslankende schubbepantser, ommalied beenen, armen, voeten en handen, in het jachtgewaad, dat der Perzische vorsten was. Zijn gelaat, eenmaal van het incarnaat-blozende blank, dat nooit verbrandde, was magerder en taniger geel en de baard, gekruifd volgens de Perzische zede, hing in dichte, stijve krinkels hem af van de kin. Om den maliënhelm, die nauw hem het hoofd omsloot, rondde zich de smalle band van een diadeem en zijne oogen schenen donkerder en koortsig...
Hoe lang was het reeds geleden, dat de eunuch had gezworen zijn land, Koningen, geheel Perzië, te zullen wreken met de lange, durende wraak, die jaren zoû duren? Het was reeds jaren, lange jaren geleden en het scheen, dat hij van zijn wraak zich nauwlijks heugde. De lange jaren zelve hadden in hem zijn wil verslapt. Hij wilde Perzië niet wreken meer; hij haatte dezen Koning niet meer, die een Pers was, die, daar ginds, geheel als een Perzische vorst, die jaagt, afwachtte den aansluipenden, dof brommenden leeuw. Meer had hij hem lief, in bewondering en afgodische aanbidding voor wat sterk, vorstelijk en groot was en sterker, vorstelijker, grooter geworden was in overweldigd Perzië zelve. Zie, het gebaar, waarmede hij den langen, Perzischen jachtspeer richtte, was geheel het zelfde van Oxathres, Dareios' broeder, die achter hem stond. Dat der Vrienden rondom was geheel het zelfde! Het was den eunuch als een vizioen van de dingen, die waren geweest en er scheen niets veranderd, sedert eenmaal Dareios hier gejaagd had...
De leeuw brulde hoog op, talmend, de voorpooten heffend. De Koning, klaarblijkelijk, had Oxathres en den Vrienden bevolen zich achterwaarts terug te trekken. Hij wilde zelve dooden den leeuw. En toen het dier, brommebrullende van woede, den sprong deed en zich werpen wilde op den jager, trof hij hem in het onderlijf, stevig, aarzelingloos, met den enkelen, eenigen stoot, die de goede was. De leeuw, brullende, viel achterover, lag nu te sterven, de pooten omhoog, zwiepend den staart.