Iskander. De roman van Alexander den Groote
(1995)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermdDe roman van Alexander den Groote
[pagina 413]
| |
seizoenen dan winter- en zomerseizoenen zich hadden voort gesleept om haar eigene, eentonige leven. En deze maanden en deze seizoenen, zij schakelden de eindelooze jaren. In deze jaren van eentonigheid en van smachtend verlangen was het de Vrede in alle deze landen, door welke de Overwinnaar gegaan was. Hij had overal zijn stralende herinnering achter gelaten in de harten der mannen en vrouwen. De Vrede heerschte in Sidon en Tyros, in Babylon en Suza; de Vrede heerschte over alle deze wijde domeinen, die de Overwinnaar tot de zijne gemaakt had. Maar hij zelve, hij was gegaan, de verdere, wijdere kimmen te moet. En daar, waar nauwlijks de gedachte aan wie hij achter zich had gelaten, hem meer volgen kon gedurende deze lange, lange jaren, scheen hij de verdere overwinningen te schakelen. Het verweemoedigde in de ziel van Sisygambis, in de zielen van de jonge Stateira en Drypetis en zij wachtten af, zij wachtten steeds af. Wanneer zoû haar zoon en Koning terug komen, dacht stil Sisygambis... Wanneer zoû haar Koning en gemaal terug komen, dacht de jonge Stateira... Wanneer groot-oogige Hefaistion terug komen, dacht zoete Drypetis... En zij verlangden en verweemoedigden; de maanden volgden de maanden, de seizoenen seizoenen, de jaren jaren... Hoe lang het duurde! Nu scheen de Tijd stil te staan, schenen niet meer maanden na maanden te volgen, seizoenen na seizoenen en jaren na jaren... Eindeloos! Eindeloos! Zij zaten en luisterden naar de steeds droevere muziek en zagen wezenloos naar de steeds bleekere mime-spelen en zij peinsden en verlangden en wachtten... Zij wachtten, zij wachtten steeds... Geregeld kwamen de brieven en boodschappers. De Vrouwen hoorden van de gestichte steden, Alexandria steeds genaamd en als lichtende vizioenen schenen in hare wachting de steden ginds in die onbekende verschieten van verte te rijzen. Zij hoorden van Skythen en Saken, van den Koning gewond, o gewond!, van breede rivieren over gestoken, van veldslagen met Skythen en Saken, die nog onlangs onderwerping hadden aangeboden; zij hoorden van onneembare forteressen op rotsen, genomen; van de mijlpalen van den god Dionysos, die de Koning voorbij was getrokken, hij | |
[pagina 414]
| |
verder gaande het wijde onbekende der wereld in dan de god zelve in de heilige eeuwen gegaan was! Nu verwarde het alles voor hare smachtingen; nu konden zij het zich, zoo ver, zoó ver, niet meer voorstellen: niet meer de veldslagen, niet meer de slangdoorslingerde oerwouden en de oorverdoovend bruischende, zee-breede stroomen: het werd alles de onwerkelijkheid voor hare smachtingen, voor hare wachtingen, voor hare zich stil rekkende armen en reikende zielen. Alexandros, Iskander was weg... maar de echo zijner heldendaden en -sagen weêrhalde de lange jaren door... |
|