- Heer, zeide de wapenopzichter. Het is Dymnos, een onderofficier in Perdikkas' falanx...
En hij zeide het. Hij zeide, dat Dymnos het had toevertrouwd aan Nikomachos, Kebalinos' blonde broêrtje. Dat Kebalinos Filotas gewaarschuwd had...
- Wanneer? vroeg de Koning.
- Drie dagen geleden, Heer.
Alexandros riep om zich Hefaistion, Krateros, Koinos, Meleagros, Perdikkas, Leonnatos...
- Wat beteekent dit alles? vroeg Alexandros.
Hefaistion twijfelde aan Filotas' schuld; Krateros was zeker daarvan.
- De trosknecht wacht in het arsenaal, Heer, zeide Metroôn. Zoo gij hem wellicht ondervragen wilt, kan het daar gebeuren, zonder opzien.
De Vrienden dachten aan verraad. Zij omringden allen den Koning op weg naar het arsenaal, in het arsenaal.
- Wie zijt gij? vroeg Alexandros den trosknecht.
Hij zeide wie hij was. Wie Nikomachos was, zijn broêrtje, aan wien Dymnos overgebracht had, dat zij samenzwoeren tegen den Koning.
- Hebt gij werkelijk dit alles aan Filotas verteld?
- Bij de heilige goden, ja, Heer!
- Voer dien Dymnos hier voor mij, beval Alexandros. Maar zonder opzien te baren.
Zij wachtten. Het duisterde in het arsenaal, tusschen de gestapelde rondingen der schilden, die schenen honderden ondergaande zonnen, met nog een flauwen koperglans aan hunne welving.
- Is het mogelijk! Is het mogelijk? riep smartelijk Alexandros. Het kán niet mogelijk zijn!
De argyraspiden, gezonden om Dymnos voor den Koning te voeren, kwamen terug.
- Heer, zeide hun onderofficier. Dymnos heeft zich doorstoken. Maar hij leeft nog... Hier brengen de wachten hem...
Op een baar werd Dymnos voor gevoerd. Hij kreunde: als glas