| |
| |
| |
XVI
Door poort na poort, door de zeven poorten in de zeven muren van Ekbátana, verliet Dareios met zijne ruiters de stad, waar hij maanden vertoefd had. Nauwlijks wist hij waarheen hij vluchtte. Wás het vluchten? Hij wist het niet; het was wellicht juist strijd den vijand leveren... Hij had naar Baktrië willen wijken maar velen, hem getrouw gebleven, hadden die richting hem verklaringloos afgeraden... Toch, naar de Kaspische poorten had hij zijne vrouwen gezonden, den rijksschat ook, de dertigduizend talenten gouds, die hem restten. Alexandros was, hadden de verkenners gemeld, vijftienhonderd stadiën slechts van Ekbátana verwijderd en vorderde snel. Zeven muren, om de stad, schuin en hooger steeds de eene dan de andere: in een zevenvoudigen koker scheen nu de stad te liggen, toen Dareios, de laatste poort uitgereden, omkeek; de toren van Mithra, vierkant, rees boven de hoogste muur uit... Zeven muren! De stad had zich kunnen versterken... Zoû hij zich belegeren laten? Neen, dan liever de vrije vlakten, de wijde horizonnen, de immensiteit der Medische kimmen: in het blauwe waas van volzomer deinden en golfden zij weg aan alle zijden met de vervagende, lage, verre lijnen der bergen.
Achter hem, rijdende snel hij, de blikken nu starende voor zich, volgde de zeven poorten uit, poort na poort, en de toch breede binnenpoortsche wegen dwars door, zijne ruiterij: drieduizend en nog driehonderd Baktriërs: gebronsde, reuzige ruiters, bont beschilderd hunne lederen kurassen rond hunne breede lijven, gewapend met speren en zwaarden en bogen; Bessos, satraap van Baktriana, voerde hen aan in moeilijk te verstane keelklank. Dareios' dertigduizend man voetvolk had reeds het veld gewonnen en met hem waren dan nog vierduizend Grieken, hem trouw gebleven van den beginne, nu aangevoerd door allertrouwsten Patroon.
Naast Dareios reed Artabazos, zeer bejaard reeds de opperveldheer en Achaimenide - vader van vele zonen en Barsina, Mem- | |
| |
ons weeûw -; somber staarde ook hij voor zich uit bij den snellen rit, of zijne oude oogen de sombere toekomst in staarden, die hem scheen aan te donkeren uit de zonlichte zomerkimmen. Toen Dareios wie hem van zijne veldheeren restte, verzameld om zich in Ekbátana had en hen geprezen had om hun trouw, hen niet verhelend - wat al te goed zijzelve slechts wisten - dat hunne laatste poging het rijk te herwinnen een ontzaglijke algeheele overwinning zoude zijn of de dood van hun vorst, had de oude Artabazos uitgeroepen, vervoerd:
- Zoo dossen wij ons in onze rijkste rustingen, zoo nemen wij onze schitterendste wapenen ter hand en volgen wij onzen Koning, in overwinning of in dood!
Nu, rijdende snel naast elkander, zwegen zij, starende beider oogen recht voor zich uit. Dachten zij beiden aan Alexandros den Macedoniër, den Overweldiger... Die Dareios' dochter, eenmaal hem om de vrede aangeboden, gehuwd had... Om wien zich Barsina, Artabazos' dochter, gedood had, na hem te hebben gebaard een zoon! En het was hun, Koning en opperbevelhebber, of alles werd anders dan zij ooit het zich hadden gedacht en het werd hun of zij het Noodlot toe reden met hun starende blikken en steeds aanzettend de snelle rossen... Nauwlijks gevoelde Dareios zich veilig. Hij wist - hij gevoelde reeds lang - dat het troebelde in vele hoofden zijner hem nog omringende satrapen en officieren; hij wist, dat zijn koninklijk gezag werd ondermijnd naar mate taande zijn koninklijke macht... Er waren er die gewild hadden, dat hij zijner moeder boodschappers had verhoord en zich bereid had verklaard tot verzoening met den Macedoniër: er was telkens in hem geweest de moede inzinking zich te laten gaan, vlottende als een wrak, tot die begeerde verzoening en dan weder de hem oprichtende trots te blijven vluchten, neen, te blijven strijden, tot het noodlottig einde... En er waren er om Bessos, en diens vriend Nabarzanes den Pers, die wilden, dat hij afstand deed van zijn kroon en die in handen van Bessos gaf! De telkens weêr zich openbarende samenzwering had hij telkens moeten fnuiken door terechtstelling en machtsvertoon: de kracht had hem ont- | |
| |
broken. Hij had niet aan Bessos' verraad willen gelooven, rampzalig zich vast klampend aan de idee niet een zijner grootste satrapen door kuiperij te kunnen verliezen. Nu reed Bessos achter Dareios aan het hoofd der Baktrische ruiterij en Nabarzanes reed naast hem. Wat borg de Baktriër in zijn donkeren kop, met de onweeêrachtige oogen...?
Zij reden door, zij reden door, het wazig lichte Oosten te moet. Halte werd gehouden en rust, maal werd bereid en genuttigd en toen reden zij door, reden zij door, steeds het Oosten, waarover de asschen der schemering zonken, te moet. Kamp werd opgeslagen. Er was geen rumoer, er was alleen een bijna zwijgende, vreemde, wachtende atmosfeer om de tenten of wat besloten was, nog slechts wachtte op de ure. In de koningstent was Dareios met Artabazos alleen.
De Koning hijgde naar adem of hem beklemde de nauwte tusschen de tentezeilen. Hij drukte met de handen de borst.
- Wat doen zij? vroeg hij, plotseling zeer angstig. Wat willen zij?
Artabazos spiedde uit langs een kier der deurtapijten.
- Het is rustig, zeide hij. De wachten staan rustig, voet bij speer.
De nacht viel maar Dareios sliep niet; hij luisterde uit, die geheele zwoele zomernacht...
In het kamp zelve dreef òm de broeiende ontroering, die allen hield uit den slaap. Zij wisten, uit blikken van achterdocht, uit nauw overluisterde fluistering, uit eén blik, uit eén woord, voor wien diè waren of déze... Trouw aan Dareios of ontrouw... Zij scheidden zich van elkander af zonder dat het nog tot twist of oneenigheid kwam... De Grieken scheidden zich af, trouw steeds zij aan Dareios, uit zelftroost, dat zij eenmaal ontrouw waren geweest het eigene vaderland: Patroon beval hen gewapend te blijven en klaar op het eerste signaal. De Baktrische ruiters bleven van de Perzen verwijderd, mengden zich niet: hun ruwe lach weêrklonk soms onheilspellend tusschen het hoevestampen hunner paarden, die zij ontzaâlden, maar Bessos en Nabarzanes gingen tusschen de Perzen rond. Openlijk nu rieden zij den Perzen Dareios te verlaten, een anderen Koning te kiezen - Bessos,
| |
| |
meende Nabarzanes - en in Baktriana den zetel te stichten van het nieuwe Perzische koninkrijk: het was rijk aan goud en aan koren, het was een door de goden gezegend land! Van Baktriana uit zouden zij Alexandros wederstaan en overwinnen. Maar de Perzen zeiden, dat het schande zoû zijn Dareios te verlaten: zij weigerden en somberden in de nacht treurig bij elkander, zonder te slapen. Onverwachts verscheen tusschen hen Artabazos en moedigde hen aan krachtig te blijven, aan een gesloten. Nu was het leger verdeeld in twee groote partijen en Artabazos werd het bewust zich: het was te laat Bessos in boeien te slaan of kruizigen te doen: gevaarlijk zoû zijn zulk een daad.
Maar wat de Perzen aanging, hadden zij zich verrekend, Bessos en Nabarzanes. Zeer had hen ontmoedigd, dat zij met hunne beloften de Perzen niet hadden gewonnen. Bij Bessos' tent zaten zij beiden tusschen het kamp der nu schijnbaar slapende Baktriërs. Nabarzanes fluisterde naar Bessos' donkere kop toe:
- Ik heb het u wel gezegd, o groote vriend. Dareios leeft steeds: zoo lang de Koning onder ons, Perzen, leeft, is heilig zijn majesteit. Wie durft hem verraden en afvallen! Gij zijt een Baktriër: gij rekendet niet met ons Perziesch gevoel. Dareios was steeds zachtzinnig: nauwlijks laait zijn drift een enkele maal; om zijn zachtzinnigheid minnen zij hem. Twee malen heeft hij den grooten slag verloren: toch blijven zij hem trouw. Het wonderde mij zelfs...
- Wat...??
- Dat zij òns niet vermoordden...
- Zij twijfelen... aan zich en Dareios.
- Maar winnen deden wij hen niet.
- Zelfs die vervloekte Grieksche huurlingen...
- ...Zijn hèm trouw.
- Zoo zij slechts hooren wilden, Perzen en Grieken! Baktrië, mijn land, het is rijk in jonge mannen, in goud, in vee, in koren! Het is in omvang een derde van het Aziatische rijk! Zoo zij slechts hooren wilden! Vrees ik voor Alexandros? Uit Baktrië komt tot mij alles dat ik behoef om hem te overwinnen!
- Wachten wij af...
| |
| |
Bessos stond, als bogen gespannen de zenuwen, op.
- Ik ben moê van wachten en wikken... Wat beveelt op dit oogenblik Dareios? Wat raadt hem Artabazos? Wát brengt mij het uur, dat nadert? Ik zelve, wanneer besluit ik?! Heb ik alles al verloren... door besluiteloosheid?!
Hij liep de rijen der, in opene lucht schijnbaar slapende, Baktriërs langs.
- Slaapt gij? vroeg hij, zich bukkende, fluisterend.
- Neen, Heer, fluisterden de, in hunne mantels gewikkelde, ruiters. De paarden slapen, wij niet.
- Waakt gij? Zijt gij aanstonds bereid, als ik blazen laat...?
- Wij waken, Heer...
Nabarzanes naderde.
- Zenden wij liever onverwijld boodschapper naar Alexandros, ried hij. Het is nog tijd.
- Het zij zoo, besliste Bessos' donkere stem. Hier, gij...
De officier, dien hij wenkte, rees.
- Heer...?
- Ga naar Alexandros... Zeg hem... zèg hem, dat de Koning leeft... en in onze handen is. Dat ik bereid ben... hem over te leveren in Alexandros' handen... ik, Bessos, satraap van Baktriana.
- Ik ga, Heer...
- Zoo zal het goed zijn, Heer, fluisterde tot Bessos Nabarzanes. Weigert Alexandros, dan...
- Dan dooden wij... Dareios!
- Er blijft ons niet anders over. Middelerwijl... veinzen wij...
- Berouw?
- Wat anders? De dag breekt aan...
De vroege dag brak aan. In ontevredenheid, om de niet tot rust benutte nacht, ontzenuwd door de nuttelooze wachting op uitbarsting-van-oproer, stonden de Baktrische ruiters gemelijk op, rekten zich, wapenden zich verdrietelijk en langzaam tusschen het ophinniken en hoevestampen der paarden, wie zij de zadels oplegden. Schelle trompet kondigde den opperbevelhebber, Artabazos, die met zijn staf tot inspectie der kampen aanreed. Van het
| |
| |
Perzische kamp reed hij door dat der Grieksche huurlingen naar het Baktrische kamp toe. De ruiters stegen op en schaarden zich in front.
Ook Bessos en Nabarzanes waren opgestegen. De midzomerzon, aan de kim, brak door den parelen ochtendnevel, stralende.
Artabazos reed Bessos toe. Hunne oogen blikten veel zeggend in elkander.
- De Koning trekt verder op, binnen een uur, kondde Artabazos den satraap.
Er was een vraag in zijn kondschap. Bessos antwoordde, nederig:
- Wij zijn bereid den Koning der Koningen te volgen.
- In trouw?
- In trouw, antwoordde Bessos.
Nabarzanes en de officieren herhaalden:
- In trouw!
Ruig en gemelijk brulde uit de monden der ruwe Baktriërs:
- In trouw!! In trouw!!
Artabazos priemde zijn blikken in Bessos' oogen.
- Alvorens te vertrekken, sprak de satraap en dempte zijn blik; vraag ik toelating tot 's Konings tent, tot aanbidding zijner majesteit.
- Zoo vergezel mij, zeide Artabazos, meenende te mogen gelooven.
Bessos, Nabarzanes, eenige Baktrische officieren voegden zich bij Artabazos' stoet. Zij reden de kampen door, zwijgende, naar de koninklijke tent. De strijdwagen des Konings, met het Nizaïsche tweespan, wachtte.
Artabazos geleidde Bessos en de Baktriërs de tent binnen. Dareios, tusschen zijne grootofficieren, in wapenrusting, stond daar. Zwijgend, hoog, bleek, zag hij Artabazos de verraders, berouwvol naar het scheen, nader nooden met een enkel gebaar, zonder woord.
Bessos viel neêr op de knieën, in de ceremonieele houding der hoofsche aanbidding. Nabarzanes en de anderen volgden zijn
| |
| |
voorbeeld. De handen hief Bessos en dof zeide hij:
- Genade, grootste Koning, genade! Wij waren verdwaasd om ons ongeluk! Ahura-Mazda verlichtte ons brein deze nacht! Geloof niet alles wat gij vernaamt!
Dareios, ontroerd, trad nader.
- Wat zal ik nièt gelooven? drong hij, fronsend.
- Verraders zijn wij niet! bezwoer de donkere Baktrische stem. Zoo wij eén oogenblik dachten te smeeken tijdelijk het heilig gezag in andere handen te stellen, tot verjaagd was de snoodaard Alexandros, buiten Azië, buiten heilig Azië, vergeef ons! Wij dwaalden in verdwazing onzer kranke breinen, verziekt door het ongeluk! Koning, wij aanbidden u en kussen het stof, waarover gij treedt!
- Vergeef ons, Koning, vergeef ons! smeekten Nabarzanes en de Baktriërs.
Zij snikten. Bessos snikte. Dareios, hevig ontroerd, voelde in zijne oogen wellen de tranen.
- Wat wildet gij zonder mij en mijn Perzen? vroeg hij berispend. Zelfs mijn Grieksche huurlingen zijn mij trouw! Wat kan ik zonder mijn Baktriërs maar wat kunt gij zonder mij! Zoo Alexandros door drong tot bij Ekbátana, zult gij hem weêrhouden Baktriana binnen te vallen?? Denkt na, denkt na, goddeloozen, die gij waart!
- Genade, Koning, genade! snikte Bessos.
Alle anderen, geknield, de hoofden hangende, snikten over hun gebaar van aanbidding.
Dareios naderde dichter. Hij strekte de handen tot Bessos.
- Ik ben onwaardig, Heer... streefde Bessos tegen.
Dareios hief Bessos op. Hij opende de armen en omhelsde hem.
- Ik vergeef u, zeide Dareios. Verraad mij niet meer. Noch in uw hart, noch met uw mond. Gij waart verdwaald en verdwaasd. Gij kwaamt tot rede terug. Ik vergeef u.
Hij kuste Bessos op beide wangen.
- Kus mij, gebood hij. Dat vrede heersche tusschen uw Koning en u.
| |
| |
Bessos kuste Dareios op beide wangen.
Nabarzanes en de Baktriërs verdrongen zich knielende om Dareios: zij kusten hem mantelzoom en schoenriem.
- Gaan wij, beval de Koning. Winnen wij de opene vlakte. Zoo wij wijken, is het uit lafheid niet maar om gunstiger terrein te winnen. Onze legers groeien dagelijks aan te gelijk met onze hoop, dat wij Alexandros in dezen derden slag, die zich voor bereidt, zullen slaan, zullen verplètteren.
Hij trad naar buiten. De zon omstraalde hem door nevelen in een zwakken schijn, die glinsterde over de gulden plakkaten zijns pantsers. Hij besteeg de strijdkar.
De bazuinen schetterden fel, weêrechoënd tegen de heuvelen. Ruiterij en voetvolk kwamen in dadelijk snelle beweging; snel daverde het koninklijk gespan voort in het dadelijk hevig op stuivelende stof; de drom der grootofficieren met Artabazos, met Bessos, omringde in dichten drang de telkens uitschitterende kar.
|
|