Reeds rijzen tegen den gloor van den nieuwen dag de lange, rechte lijnen van de muren der stad. Een troep mannen - vluchtelingen? - komt de Macedoniërs langs den ver overzienbaren weg te gemoet. Zij roepen in het Grieksch, zij juichen maar het is of zij geen tongen hebben. Wee, o wee: zij komen nader; het zijn Grieksche gevangenen, vierduizend; reeds jaren zuchten zij in Perzische slavernij! Hun aanblik doet de ontroerde Macedonische ruiters weenen: deze stoere mannen, licht ontroerd, weenen snel, weeklagen dan en ballen de vuisten of wringen de handen. Want deze gevangenen zijn allen verminkt op gruwzaamste wijze: er zijn er wie een voet is afgehakt, linker- of rechterhand; er zijn er wie ooren en neus zijn afgekapt, tong is uitgerukt of, met gloeiend ijzer, gebrandmerkt zijn op voorhoofd en wangen om tot langdurigen spot te dienen. Men heeft hen in Persepolis vrij gelaten om Alexandros te gemoet te gaan. Zij zijn in rag en rafel en bibberen om de koude. Hunne beklagenswaarde aantocht van hinkende kreupelen en bijna spraaklooze, handlooze mizerabelen wekt Alexandros' verontwaardiging en woede op.
- Dàt doen de Perzen! roept hij en wijst naar de vierduizend Hellenen.
Zijn stem trilt van ontroering en tranen. O, hij haat Perzië, hij haat de Perzen, hunne weelderige steden, hunne barbaarschheid, hun zeden! Hij zal deze vierduizend ongelukkigen naar Hellas zenden of, zoo zij zich schamen, verminkt en mizerabel hun vaderland terug te zien, zal hij hun land geven in de overwonnen satrapieën, opdat zij het kunnen bebouwen en rustig oud mogen worden, in den weemoed, die de geledene smarten laten maar getroost, zooals hij, Alexandros, vermag. Kleederen zal hij hun geven, drieduizend drachmen ieder, graan en vee...
- Er is geen stad Hellas vijandiger geweest dan Persepolis! roept Alexandros uit tusschen de Vrienden. Van daar uit heeft de eerste Dareios, heeft Xerxes den oorlog en de vernietiging beraamd tegen onze landen! Neemt haar, makkers: neemt Persepolis!
Zijn zwaard wijst woedend de richting der stad, duidelijk zichtbaar de sierlijk getinde muren, geteekend tusschen bosscha-