Drypetis, zij, zijne kleine Koningin van Azië! Hij zeide haar het hoffelijke en hoofsche woord, in het Perziesch. Het klonk even wat vreemd hard tusschen zijn Grieksch gevormde lippen maar zijn glimlach bewonderde haar. Zij knielde neêr in hofgebaar; allen, die haar omringden, knielden. Toen, gerezen, gingen zij, met Hefaistion en de kleine Koningin was met den Koning van Azië alleen.
- Stateira! zeide Alexandros en richtte haar op. Hoe lieflijk schoon zijt gij toch en hoe koninklijk steeds trots uw zoete jeugd. Nog slechts een kind, o dochter Dareios', zijt gij de Koningin! Mijne Koningin van Azië!
Zij glimlachte hem weemoediglijk toe. Bijna voorzichtig gingen zijne handen haar te gemoet en ontving hij haar in zijn teedere omhelzing.
- Ge weendet? zeide hij teeder. Waarom? Meent ge, dat ik niet weêr zal keeren? Toen ik van nacht u tot afscheid kuste, weendet gij nauwlijks!
- Ik had mij gezegd krachtig te zijn, zeide zij eindelijk met haar nog kinderlijk stemmetje, waarin hij hoorde den klank van kleinen Ochos' stem. Toen ik van morgen alleen wakker werd en buiten hoorde het rumoer van wapenen en paarden, brak mijn kracht en weende ik bitterlijk! Gij laat ons alleen! Wij zullen heel eenzaam zijn, Heer! Droevigste gedachten, helaas, zullen mijn grootmoeder, mij, ons allen, bestormen, want ge trekt ten oorlog... tegen mijn Vader!
Zij snikte. Hij schrikte. Deze zelfde woorden, hij had ze zoó gehoord uit den mond harer aanbedene Moeder! Zij snikte nu tegen hem aan, tegen zijn rusting, hare bejuweelde kinderhandjes over zijn zwaar lederen schouders.
- Zoo ge hem overwint, heb erbarmen!!
- Ik zal het hebben, dochter Dareios'!
- Zoo hij u overwint, zal mijn Vader erbarmen hebben?! Ik heb u lief, mijn Koning, ik heb u lief! Van het oogenblik, dat gij onze tent binnen tradt als de Overwinnaar, had ik u lief al wist ik het zelve niet dadelijk! Mijn stille vrees was zoo snel groote liefde