- Voor ik terug kom. Spoedig.
- Niet voordat ge mij het verhaal verteld hebt??
- Welk verhaal, mijn kind?
- Dat ge mij beloofdet, in Babylon, toen ge den vlinder weigerdet en grootmoeder mij berispte...?
- Ik weet geen verhaal, mijn prinsje. Doe mij zelf een verhaal als gij zoo mooi kunt.
- Ik u? Ik zál het. Wil ik u vertellen van Yama, den koning der eerste menschheid, die negenhonderd jaar leefde? Neen, ik zal u liever na vertellen wat gij mij reeds verteldet.
- Wat vertelde ik u?
- Van uw paard. Vertel ik het u weêr, zoo als ge wel eens mij zeidet te doen als ge mij verteld hadt?
- Ja, vertel mij van mijn paard.
- Alles weet ik nog. Het was Filonikos van Thessalië, die bracht te Pella, aan uw pleegvader Filippos, het onstuimige paard...
Alexandros glimlachte bij de herinnering.
- En toen? vroeg hij, belangvol of de knaap het verhaal nog wist.
- Filippos beval het paard weg te voeren omdat het zich niet bestijgen liet: het steigerde zoodra de stalknechten naderden. En toen zeidet gij...
- Hoeveel kostte het paard? viel Alexandros in de rede.
- Drie talenten. En toen zeidet ge...
Alexandros lachte.
- Dertien talenten! verbeterde hij den vertellenden knaap. Drie talenten voor Bukefalos!!
- Ja, dertien talenten. En toen zeidet gij: hoe jammer, dat mijn vader een paard niet wenscht, dat met geduld en voorzorg te berijden ware. Gij zeidet het drie malen... Dat met geduld en voorzorg te berijden ware.
- En mijn vader hoorde mij...
- En hij vroeg u: ‘jonge man, weet gij dan beter dan mijn beste ruiters een onstuimig paard te bestijgen?’
- Zoo zeide hij mij. En ik zeide toen...
- Van ja. En dat gij beter dan zijn beste ruiters wist een onstuimig