- Moeder van Dareios! riep Mazaios nu zelve. Gij zijt vríj!
Zij stond onbewegelijk; tot doodsbleekte verbleekt, staarde zij, roerloos, hem aan.
- Is dat mogelijk? riep zij.
- Hoe kunt gij twijfelen, o mijn Koningin! Gij zijt vrij met alle Perzen, die met u zijn! Mazaios verlost u, u en Dareios' kinderen!!
En juichend hoopte hij, in zich, de belooning: de jonge Stateira, de oudste der dochteren twee.
Maar Sisygambis bewoog zich niet. In haar woelden de niet uitdenkbare gevoelens; de verlangens streden plots in haar razende, radeloos: zij wist niet meer wat zij wenschte. Was Dareios overwinnende...? Zoo plotseling? Was Alexandros verslagen, gevangen... dood?! Zegevierden de Perzen?
Zij hoorde Mazaios niet meer, die riep, dat zij vluchten zoude met hem, met alle de haren, die gebood haar harmamax inspannen te doen, of dat zij, zoo hiertoe tijd ontbrak, zoû stijgen te paard. Zij hoorde niet meer; het streed in haar, terwijl roerloos zij stond, allerverschrikkelijkst. Hare eerste gedachte was blijdschap geweest om haar zoon, het vleesch en bloed van haar vleesch en bloed. Dadelijk daarna had zij gedacht aan Alexandros. Een smartelijke pijn doorsneed haar de hartstochtelijke ziel: zij gevoelde, dat zij Alexandros beminde en om zijn nederlaag lijden zoû zonder dat Perzische overwinning haar troosten zoû.
In die liefde, hartstochtelijk maar moederlijk, verried zij haar eigen zoon. Zij riep:
- Zoo gij ons bevrijddet, o Mazaios, van het Macedonische juk, dank! Maar blijven wij hier, zoo lang nog de strijd, nauwlijks begonnen, duurt!
En zij bleef staan, te zelfder plaats en wees naar den grond. Zij vluchtte niet. De eunuchen drongen haar.
- Vlucht gij allen zoo ge wilt! riep zij toornig. Hoe zal ik, hoe zullen de vorstelijke maagden vluchten zoo lang niet de strijd is beslist? Te midden der vechtende mannen zouden wij zeker geraken! Zoo Mazaios het vrouwenkamp heeft genomen, bewake hij ons hier ter plaatse zelve!