Terwijl de schildknapen om hem bezig waren, vroeg Parmenion:
- Hoe kondt ge slapen? Ik en uwe Vrienden sliepen nauwlijks.
En verbaasd om de jonge frischheid van Alexandros' wezen, staarde hem Parmenion aan.
- Is het verwonderlijk, dat ik eindelijk sliep? zeide Alexandros en zijn stem klonk in kalmte harmoniesch met zijn rustigen blik en glimlachenden mond. Toen Mazaios de velden verbrandde en dorpen vernielde en voór onzen tred alle voorraad en voedsel vernietigde, was ik niet van mijzelven zeker. Wat vrees ik nu, dat de Pers mij slag leveren wil? Bij Herakles, hij vervult mij mijn wensch. Ga thans, Parmenion; ik volg u dadelijk...
De schildknapen omgespten Alexandros in zijne wapenrusting der groote dagen: zeer zelden doste hij die. Het was een Siciliaansch lederen ondergewaad, dat een band om het middel omgaf en het was een dubbel kuras van zwaar gestikt lijnwaad, waarover een ijzeren maliënhemd nauw sloot, breed makende èn schouders èn borst maar latende slank de leest, terwijl de lederen repen, koper-beslagen, langs de bloote dijen te voorschijn vielen. Het halsstuk, als een omglooiende kraag, was van ijzer ook, met gesteente, maar zonder kunst, bezet en vreemd was daarom de groote, ronde gesp, die op de borst het maliënhemd sloot, gesp van edeler goudsmeêkunst, geschenk van de stad Rhodes en gewerkt door den beroemden Helikon. De scheenstukken, de schoenen waren van blinkend ijzer en leêr en de helm, het werk van den wapensmid Theofilos, was van ijzer eveneens maar blinkender had zilver niet kunnen zijn. De koraalroode struisvederpluimen wuifden er uit. En het zwaard, het lichte maar vlijmende, dat hem de Koning der Kitiërs gegeven had, greep Alexandros ter hand en toen hij gereed was, stond hij niet groot maar forsch, breed, krijgshaftig, met zijne opblijdend schitterende oogen, klaarblijkelijk Koning en veldheer en een weinig ruw en plomp in de verfijnd Perzische tenteweelde van Dareios.
Het was of hij zijn zelfvertrouwen hervonden had. Voor de tent stond hem, breed gezadeld, Bukefalos voor gehouden. Hij