| |
XXIV
Azië wachtte. Het scheen, dat deze maanden van zomer Azië wachtte op wat de toekomst der jaren zoû weven. Oorlog heerschte slechts plaatselijk en het leven der volkeren wende zich aan de anders dan gewone dingen, wier staat wordende was. Toen hij Tyros verlaten had met Parmenion en het leger, had Alexandros het beleg voor Gaza geslagen. Daar het de maand der Isthmische Spelen was, waren deze ook voor het leger uit geschreven en uit Hellas kwamen afgezanten Alexandros een gouden overwinnaarskrans bieden. Klein-Azië, de eilanden van den Archipel vielen na nutteloozen weêrstand in het bezit van Alexandros' veldheeren, die waren Kalas, Antigonos, Balakros, Amfoteros, Hegelochos. Het Macedonische gezag bevestte zich overal in het Westen met een de Perzen verbazende, onbegrijpbare, onwrikbare stevigheid.
Gaza was genomen. Tijdens het beleg werd Alexandros tweemaal gewond, als gekondigd was door voorteekens: bekranst voor de offerande, gedurende zijn offering, vloog een raaf over den Koning en liet uit zijn klauwen een aardkluit vallen, die spatte op Alexandros' hoofd in stof; de raaf, daarna, kleefde met de vleugels vast aan de harst en zwavel, waarmeê een der mobile torens, dienende tot brand-stichten, groote fakkels gelijk, was ingesmeerd. Aristandros, de waarzegger, die Alexandros overal vergezelde, maakte uit dit voorteeken op, dat Gaza genomen maar Alexandros gewond zoû worden. Een Arabische overlooper, voordoende in de Macedonische gelederen te willen strijden, waagde een aanslag op Alexandros en wondde hem; den dag daarop trof hem een pijlschot den schouder.
| |
| |
Het hardnekkige verzet der stad deed Alexandros' verbittering stijgen tot razende woede: wie of wat hem ook nu hinderde in de dadelijke volvoering zijner plannen, bracht hem in razernijen, woedender naar mate hem meer en meer een verliefde Fortuin begunstigde. Hoe snel, natuurlijk en ondoordacht eertijds zijn erbarmen gewekt werd en hoogere menschelijkheid, trots den gruwel van oorlog, hem bezielde tot ontroerde ontfermingen, thans was de wreedheid in hem gewekt: Gaza genomen, voerden de soldaten Betis hem voor, den satraap-eunuch, die tot het uiterste de stad had verdedigd, met dapperheid en trouw aan zijn vorst, eertijds zeker door Alexandros, ook in een vijand, om het zeerst ge-eerd. Nu, dat de pijl-doorschotene, bloedende mensch hem voor gesleept werd als een bloederig vod, bralde Alexandros op in, Parmenion en den Vrienden verbazende en bijna walgende blijdschap en riep hij:
- Gij zult, Betis, niet sterven zoo als ge wildet: álles wat uit gedacht kan worden om u te doen lijden, zult ge lijden!
De eunuch, wankelend in den greep der wachten, zag Alexandros tartende koud in de oogen, zonder dat éen woord over de lippen hem kwam. Wat baatte schimpen en smeeken: Dareios trouw, had hij zijn stad tot het uiterste toe verdedigd en haatte hij den Macedonischen overweldiger. Meer was er niet in hem van deze aarde: hij zag reeds de Fravashis, de heilige beschermengelen, zijn ziel geleiden naar de azuren trappen van het Paradijs...
Maar Alexandros riep:
- Ziet, hoe hardnekkig hij zwijgt! Smeekt hij zelfs om genade? Boog hij de knie? Maar hij zál geluid slaken al zal het niet meer dan kermen en kreunen zijn!
Toen werd Betis een riem door zijn doorboorde hielen gehaald en terwijl hij nog leefde, vast gebonden aan een kar, opdat de paarden hem slieren zouden rondom de muren der stad. En Alexandros beroemde er zich brallende op, dat Achilleus, van wien hij af stamde, niet minder gedaan had, toen hij zich op zijn vijand, Hektor, wreken wilde maar de Vrienden vonden des Konings vergelijking onedel en Hefaistion smartte er om...
| |
| |
Alleen Hefaistion, die reeds over zee was gegaan naar Peluzium, zoû, van de Vrienden, Alexandros naar Egypte verzellen. Er was geen twijfel, dat de Egyptenaren, moede het Perziesch gezag, dat steeds hen had gekneveld en uit gemergeld, Alexandros met blijdschap zouden ontvangen. Toch bleven de Vrienden met Parmenion en het meerendeel des Macedonischen legers als doelloos, verbaasd, ontevreden achter in Syrië en Koile-Syrië, in Sidon, Tyros, Damascus... Zeker, geheel deze streek, alle deze steden waren bezet door machtige garnizoenen. Maar waarom verwijderde zich de Koning zoo zeer naar het Westen, terwijl in het Oosten twijfelloos Dareios aan den voet der Armenische bergen zijne verspreide legers verzamelde... Waarom verwijderde zich Alexandros van het doel dat hij zich en hun allen gesteld had? Niet anders dan om zich door het Orakel van Ammon, in de Oaze der Libysche woestijn, tot Zeus' zoon uit te doen roepen. Zijn hoogmoed groeide, meenden de Vrienden, met den dag. Hun Koning, dien zij steeds zoo bemind hadden, jeugdig hij te mid hunner eigene jeugd, allen volijverig Hellas te wreken op Perzië, scheen verder van hen af te staan, boven hen te willen rijzen, niet meer de kameraadschappelijke heerscher te willen blijven, die zijne veldheeren steeds ‘Vrienden’ noemde, die regeerde met hen, streed met hen, zegevierde met hen, in een vriendschappelijken bond, waaraan alle hoogmoedige zelfverheffing vreemd bleef. Alexandros, zoon van Zeus uit geroepen door het Orakel van Ammon, Ammon-Râ-Zeus-Jupiter...? Ontevreden fronsten de Vrienden de brauwen en de Macedonische veteranen verklaarden ronduit, dat zij terug wilden naar hunne haardsteden, vrouwen, kinderen. Wat meende deze eindelooze wachting in dit veroverde land? Bood Dareios niet onderwerping aan door zóo veel land af te staan als bruidsgift voor zijne dochter? Waarom nam Alexandros niet aan? Schoonzoon hij van den Perzischen Despoot, zoû vrede eindelijk heerschen gaan tusschen Hellas en Perzië, tusschen het Oosten en het Westen. Wat wilde Alexandros nog meer? Dareios geheel vernietigen? Was Perzië geheel te vernietigen? Waren de zoo talrijke Achaimeniden, in dichten drang bloedver- | |
| |
wanten rondom Dareios Kodomannos heen, te vernietigen? Terwijl daarbij de kleine troonprins door Alexandros vertroeteld werd als zijn eigen kind? Terwijl hij de vorstelijke Vrouwen omringde met ontferming, hulde, eer? Wat wilden alle deze tegenstrijdigheden?
Filotas, in het Paleis van Agenor, te midden eener nieuwe weelde, zijn fijnen geest behagelijk, vol van liefde voor Antigone, hoorde de bezwaren glimlachende aan, onverschillig ze weg wuivende met de hand, die zijn beker hield. Bleef zijn vader Parmenion, na Gaza's inname terug gekeerd, als in stille droefheid om Alexandros en het worden der dingen, vaak woordenloos tusschen het heftige beweer der anderen, Nikanor, zijn oudste zoon, Krateros, die Filotas benijdde, Kleitos, zich eindeloos beroemende, dat hij Alexandros bij den Granikos het leven gered had, Koinos, Meleagros, Perdikkas, aan de festijnen, wier blijheid ontaardde in twistgesprek, gaven, hoe hunne meeningen ook verschilden, telkens blijk van de grootste ontstemmingen. Dan zeide Filotas, luchtiglijk, dat hij léven en genieten wilde, in deze nieuwe zaligheden, die het Oosten hem ge-openbaard had, dat hij wilde drinken de kunstig gekruide wijnen, dat hij Antigone wilde beminnen maar heftiger werd Nikanor, somberder Krateros, terwijl de anderen, half beschonken zonder het zich bewust te zijn, luidruchtiger te kennen gaven, dat het zoo niet langer kon duren, dat zij het zoo niet langer duldden. Het was als een openlijke samenzwering tegen Alexandros, die verre was, tot zij op eens bemerkten, dát zij als samenzweerders gebaarden en zwegen, om den volgenden dag bezadigder en uitgeraasd, elkander te raadplegen, met stille woorden, op stille plekken, fluisterend bijna, dat noch Parmenion, noch Filotas zelfs nu hooren zoude, wat zij elkander hadden meê te deelen.
Boodschappers kwamen uit Egypte. Zij deelden mede, dat Mazakes, de satraap, Alexandros onderwerping was komen bieden, achthonderd talenten gouds en geheel den koninklijken schat van Memfis: kostbare meubelen en vaatwerk. Na enkele weken kwamen andere boodschappers en zij vroegen niet alleen den
| |
| |
Vrienden te Tyros te spreken, zij vroegen toegang ook te Sidon, tot Sisygambis. Zij brachten Dareios' moeder Alexandros' eerbiedigen groet; zij deelden der vorstin voorts mede, dat de Koning na moeitevollen tocht door de woestijn, waar een vlucht raven hem den weg had gewezen, het allerheiligste Orakel van Ammon bereikt had, waar de opperpriester hem had begroet als Zoon van Zeus, afkomst door het Orakel bevestigd, terwijl dit tevens veroorloofde, volgens den wil des goddelijken Vaders, goddelijk eerbewijs den Koning te wijden.
Weldadige regens waren gevallen in een seizoen, dat het nimmer regende.
Parmenion en de Vrienden, hoe zeer ook voorbereid, waren geërgerd door de koninklijke boodschap. Hun jonge vorstenzoon, hun metgezel in de heilige wraak, die zij in het Oosten zochten, groeide door dezen uitspraak bijna belachelijk boven hunne eigene, aanspraaklooze, kameraadschappelijke verdienste. Maar Sisygambis en de Vrouwen verheerlijkten. Gewend zij zelve haar Koning en zoon, vader, broeder en neef te beschouwen als god op aarde, afstammeling der lichtendste goden, juichten zij in zich en tot elkaâr, dat Alexandros, haar overwinnaar en weldoener, niet minder was dan zij zelve en den Koning der Koningen. Stateira, na de geboorte eener dood-geborene dochter, en steeds zeer lijdende, hoorde, liggende in hare kussens, met vreemde, groote oogen de boodschap uit den mond harer moeder aan. In hare koortsen droomde zij van Dareios en van Alexandros en verwarde zij beiden, tot zij, tot bewust-zijn ontwaakt, uren lang liggen bleef, de ziel haar bijna zwevende uit den open gehijgden mond. Maar Sisygambis, met blijden trots, bekende het Barsina, dat zij gelukkig zich voelde of zij Alexandros' moeder zelve ware geweest. Als Barsina met haar door den drom der hovelingen voorbij ging, stegen eerbiedvoller nog dan immer dier murmelende huidebetuigingen toe naar de vrouw, die zich de Zoon van Zeus had gekozen om hem van nog menschelijk gedacht jongeling man te maken. Ook was het bekend, dat Barsina zwanger was en deze Perzische mannen en vrouwen, sedert maanden ge- | |
| |
wend aan Alexandros' feitelijke heerschappij, bijna vergetende, dat hun eigen Koning zich ginds aan den voet der Armenische bergen gereed maakte om slag op nieuw den Macedoniër te leveren, gevoelden zich, langzamerhand maar meer en meer, onderdanen en slaven des nieuw gekondigden godenzoons. Barsina beschouwden zij reeds als hunne Koningin naast Sisygambis, de vrucht haars lichaams als erfgenaam en toekomstigen heerscher... Tusschen deze veranderde stemming was Oxathres, Sisygambis' zoon, Dareios' en Stateira's broeder, somber van weemoed en steeds verzwegene, broedende wanhoop. Wat hij opving en hoorde om zich heen, deed hem zich af vragen hoe het mogelijk was, dat Perzische vrouwen, zóo onder den invloed eener vreemde bekoring, vergaten haar eigenen smaad en vernedering van gevangenen, hoe ook omringd met vorstelijke eer. En zelfs in de jonge Stateira zag hij dit, sedert zij wist, hoe haar vader Dareios haar had geboden in huwelijk aan Alexandros; dan zocht hij zijn lijdende zuster, Stateira de Koningin, maar vergeten bijna, en beiden mengden hunne smarten, hoewel het Stateira toe scheen, dat zij niet kende meer hare eigene gedachten en bedringingen en niet álles wellicht zeide tot Oxathres, den broeder, dien zij toch minde...
Een stad had Alexandros gesticht, meldden latere boodschappers, tusschen het Mareotis-meer en de zee, binnen eene ommuring van tachtig stadiën en hij had de stad Alexandria genaamd. Het nieuws maakte op de Vrouwen een grooten indruk: het stichten eener nieuwe stad gaf steeds als een glorie om het hoofd des stichters, of hij door goddelijke ingeving bezield ware geweest om uit te kiezen de gunstige plek. Alexandros meldde, dat hem in een droom de plek was gewezen en ook het voorteeken, dat hij haar mede deelde, ontroerde de vorstelijke Vrouwen zeer: toen het plan der stad ter plaatse zelve geteekend zoû worden, misten de bouwmeesters krijt en strooiden zij, om Alexandros de omlijning der stad te toonen, het meel uit, dat dienen zoû voor der werklieden voedsel: de vorm der stad werd als een, zich aan beide zijden versmallende, Macedonische mantel... Toen vlogen plots
| |
| |
drommen van vogels aan, groote en kleine in een zwarte wolk, die de lucht verdonkerde en de vogelen stortten zich op het meel en vraten het op. Aristandros, de waarzegger, meende, dat dit voorteeken ongunstig kon worden geduid maar de zeer wijze Egyptische wichelaren waren niet van deze meening: zij duidden het voorteeken als allergunstigst: van heinde en verre zouden de bewoneren komen en overvloed vinden in de te bouwen stad, die Alexandros stichtte...
Bijna onverwachts kwam Alexandros in Tyros terug. Zorgeloos was de tijd niet. Zeer droevig was Alexandros aan Parmenion te moeten zeggen den dood van zijn jongsten zoon, Alexandros' lieveling, Hektor, door een toeval in den Nijl verdronken. Andromachos, wien hij het beheer over Syrië had op gedragen, was door oproerige Samaritanen levend verbrand en Alexandros, razend, zwoer hem bloedig te wreken. Piraten maakten de zee onveilig, vrij, als het ware overgelaten, sedert den oorlog.
Maar alle deze zorgen verwolkten zoodra Alexandros dacht aan Azië...
Aan wat hem wachtte...
De heerschappij over de wereld...!
|
|