want zij had hem die dagen niet gezien. Zij vertrouwde Barsina toe, gezeten, te zamen, op vierkanten divan - terwijl op zachte violen muzikanten veêlden en danseressen, tot tijdverdrijf der vorstelijke Vrouwen, loom eene overbekende legende mimeerden, dat zij niet wist wat met haar allen geschieden zoû maar dat zij geen vreeze koesterde.
- Ik lijd om mijn zoon Dareios, klaagde Sisygambis, plots ontroerd. Het liefst ware mij... fluisterde zij.
- Wat, Moeder?
- Hij verzoende zich met Alexandros en heerschte met hem. En gij, Barsina, waart Koningin, met Stateira naast Dareios.
- Het is een droom, zeide Barsina. Het is reeds een droom. Vreemd geluk, voor ons, gevangene, Perzische vrouwen. Trots allen rouw, vreemd geluk. Nauw kan ik denken, dat het zal duren.
- In plaats van te Babylon, toeven wij te Sidon, zeide Sisygambis. Het zijn beiden oude, aloude paleizen, dit in Sidon, dat andere te Babylon. Hier woonden de antieke Sidonische koningen, dat andere stichtte Nebukadnezar. Ik weet niet waar wij toeven zullen dezen zomer, die zich zoo vroeg reeds kondigt, om de rozen, die zoo geuren. Wie weet, zal het niet zijn te Suza, of te Persepolis...
- Of te Pasargadai, droomde Barsina.
- Ik weet het niet, zei Sisygambis. Maar ik geef de toekomst vroom in handen der goden. Mijn leeftijd vorderde, ik ben reeds oud. Nimmer vermoedde ik, dat ik een Vreemdeling, die kwam in ons land, lief als een zoon zoû krijgen. Nu zoû ik hem wenschen te zien: ik zag hem niet sedert dagen.
- Hij toeft ver van ons, in dit zelfde paleis en volgt de Perzische zede.
- Ik acht hem, dat hij niet barbaarsch zich gedraagt en zóo hoofsch als een Perzische prins van zuiversten bloede.
- O Moeder, nooit betoonde een Perzische prins zich teederder dan hij in zijn kracht!
- Stil, Barsina... Dit ware te veel lof zoo men het hoorde!