- O, Wladimir, riep zij uit. Gelukkig, dat je daar bent. Ik ben zoo nerveus.
Hij gaf haar een zoen.
- Waarom? vroeg hij.
- Ik was zoo bang, dat de koningin iets merken zoû.
- Wel neen. Heb ik je lang laten wachten?
- Niet zoo heel lang.
- Ik heb een bad genomen in zee. Ik had behoefte wat te zwemmen. Het heeft toch niet zoo heel lang geduurd, wel?
- Neen. Maar Wladimir, wanneer gaan wij nu weg?
- Ja, dat is de questie. De kapitein van mijn yacht heeft me laten zeggen, dat de boel niet in orde was. Er is een mankement aan de machine.
- Dus... hoe dan?
- Ja, van morgen kunnen we niet gaan, kindje.
- Van morgen niet, Wladimir?
- Neen, beste meid. Hoe wil je met een kapotte boot naar Thracië.
- Maar wanneer dan?
- Nou, we zullen nog wel eens zien.
- Ik zoû vandaag anders naar Thracië teruggaan, dat weet je.
Een désilluzie klom in haar op, lichtjes aan. Zij dacht wel, dat hij er niets aan doen kon, dat de machine kapot was, maar het was toch voor haar eene groote teleurstelling.
- Nou, zeide hij als met een ingeving; ga dan terug naar Thracië, net zooals mama het wil en hoû je dan kalm bij je vader en over een paar dagen kom ik ook en dan trouwen we. Het is misschien zoo toch beter, dan weg te loopen, vindt je ook niet?
- Misschien wel, maar ik had er zoo op gerekend. Ik zal nu maar liever naar de villa teruggaan, Wladimir.
- Waarom zoû je? We zijn hier nu gezellig.
- De koningin zal me missen.
- Wel neen, mama slaapt. Iedereen slaapt. Ze zullen den heelen morgen slapen.
- O, Wladimir!