| |
XXXXVII
Onverrichterzake kwam Lichas in weemoedig Thrachis terug en meldde zijne meesteresse, treurende Deianeira:
- Waardige vrouwe, niet vond uw trouwe dienaar en boodschapper den Held, die tijdens de nacht in Omfale's kamer zich terug had genomen vacht en knots en boog en koker en verdwenen was, niemand wist naar welke oorden heen...
En Lichas bood Deianeira den ring, dien hij niet had overhandigen kunnen...
Deianeira, in haar treurenis bijna verblijd, omdat Herakles Omfale had ontvlucht en zich los gemaakt uit den vernederenden boei harer lusten, offerde Afrodite den ring, dien zij der marmeren godin in het rozenbosch stak aan den marmeren vinger. En verviel weder in den matten weemoed, terwijl de moede dagen omme, omme sleepten en hare gasten haar niet verlieten, maar
| |
| |
rondom haar bleven, honderdjarige Keyx en jonge Ifitos en de jonkvrouw Iole, die haar de teedere vriendin was geworden, trots Deianeira's stille ijverzucht, de ijverzucht, die zij steeds verzweeg, maar die haar deed lijden en treuren... Nu was Herakles van Omfale henen gevlucht, maar waar, waar was hij...? En na de korte vlaag van stille vreugde en verademing, verviel de lijdende, bleeke vrouwe weder in den weemoed en handenwringende smart, kwijnde zij, nu naderde de witte winter en dwaalde zij weenende langs de wind-omgierde heuvelen en omsuizelden weidezoom, een schimme van smart gelijk in de sombere nachten, waar in het landhuis sliep en de velden zich troosteloos strekten, over den steeds zichtbaren, witten weg, dien hij nog immer niet af kwam, de bevrijde Boeteling, om de eindelijke rust te genieten... En zocht zij, in steê van de sponde, de harde tempeltreden der heiligdommen, aan de gunstige goden gewijd en sleepte zich die op in gebed en smeekte Herakles' broeders en zusteren erbarmen toch háar en vooral hèm te betoonen... Tot de droeve morgen weêr bleekte en terug zij keerde ter woning, waar reeds ten drempel de bezorgde vrouwen haar wachtten en op vingen wankelend en lijdend en neder legden ten sponde... En zelfs de liefkoozing van Hyllos kon haar niet, in den starenden blik en den smartelijken mond, den glimlach ontlokken...
Tot op een morgen - de sneeuw lag reeds in eerste laag over de hoogste toppen der bergen en tintelde langs den Oita - boodschappers uit Mykenae kwamen en jubelend de boodschap deden, af gezonden de snelvoetige knapen door de waardige grijsaards zelve... En zij meldden, dat, op het onverwachts, Herakles in Mykenae verschenen was, met, aan drie kettingen, den Helhond in toom, ontzettend bassenden Kerberos, gemuileband de drie muilen, en dat hij hem vertoond had aan den verbaasden volke en aan den vorst, die diep in zijn paleis was gevlucht van ontzetting, en, verscholen achter de zuilen, had uit geroepen, dat Herakles vrij was van slavernij en van boete, zoodra hij het monster weêr naar Hades terug had gevoerd... En er was plots òp juichende blijdschap in Thrachis en, tusschen hare vrienden, snikte Deianei- | |
| |
ra van vreugde. Vrij! Hij was vrij! Terug zoû dan Herakles komen! Terug te Thrachis, bij Deianeira en Hyllos! Terug in liefde en vrede en geluk en rust vooral, eindelijke rust! Andere boodschappers volgden de eerste dien avond en meldden, o vreugde, dat Herakles het gemuilbande monster terug in Tartaros had gebracht, en dat hij vrij was, dat hij vrij was... Vrij, vrij, vrij! Zoo klaterde, zoo schaterde het juichende over Thrachis' heuvelen heen; vrij, vrij, vrij, de Held, plotseling vrij, de Boete volbracht en door den Vorst aanvaard! O de vreugde, dien dag, in Thrachis! De dolle dansen, dien dag, over weide en weg, door woud en aan heuvelzoom; de vreugdevuren die nacht, zichtbaar vlammende over de wijde, al sneeuwwitte vlakten! Herakles, hij was vrij!! Morgen zoû hij terug komen in Thrachis... Dien volgenden morgen, o blijdschap, zoû hij terug, voor altijd terug zijn in het midden van àllen, die hem beminden...
Maar de derde groep der boodschappers, snelvoetig den weg, blankende tusschen de vreugdevuren, af rennend in hun onvergelijklijke vaart, meldde thans aan Deianeira, die stond tusschen de blijde vrienden en dienaren:
- Waardige vrouw, o Deianeira, gij, door ons allen beminde gade des Helden, Herakles, vrij en van alle boete verlost, groet u door onzen mond, en groet Hyllos den zoon, en groet de vorstelijke vrienden en allen, die hem beminnen, maar doet u melden, o vrouwe, dat niet eerder dan met zonsondergang hij weder te Thrachis zal zijn, daar de Held zich allereerst op maakt ten tempel zijns Vaders, te Argos, om er het dankoffer te volbrengen voor het goedgunstige einde zijner langdurige Boete en er te wijden knots en boog en koker en vacht aan den Olympischen Zeus...
- O boodschappers! snikte blij Deianeira. Reeds vervulde uw late komst mij met angstigen zorg, want nòg kan Deianeira niet gelooven aan het geluk, aan den vrede, aan de liefde en aan de rust! O, boodschappers, meld thàns aan mijn angstig hart: zijt gij de laatste? Zijt gij de laatste?
- Wat, o waardige vrouwe, zouden latere boodschappers uit
| |
| |
Mykenae u melden kunnen! Reeds toog de Held, tusschen tal van Mykenaeërs, zegevierend naar Argos en is het dankoffer gebracht en de wijding gedaan, zoo keert Herakles terug naar Thrachis!
- En zal ik, helaas, niet met hem zijn! riep Iolaos uit.
Vervoerd antwoordde hem Deianeira:
- Iolaos, span de wilde, witte twee voor den snel raderenden wagen! Iolaos, maak òp naar Argos en gij, die zoo vaak mijn Held huiswaarts voerde, voer hem thuis thans voor altijd en vrij; voer hem thuis thans in snelste vaart!
Iolaos haastte ter stalle zich en reeds hinnikten de blanke rossen. Door de blanke nacht galmde het vreugdegezang van alle kanten; door de blanke nacht walmden de rosse vuren der vreugde.
- Vrouwen! riep vervoerd Deianeira. Mede, mede, komt! Zoeken wij in kisten en kofferen de edelste stof, die geweven wij hebben, opdat het een offerkleed zij voor mijn Held!
Buiten, voor het eiken huis, omhelsden de vorsten, Keyx en Ifitos, Hyllos, weenend van vreugde. Met Iole en de vrouwen stortte Deianeira de eikene zale binnen. En openden zij kofferen en kisten en haalden, koortsig, wollen weefsel en lijnwaad uit. Het waren de stoffen, zorgvuldig gelijkmatig geweven, zorgvuldig dubbel getint en Deianeira koos uit dien schat een zware stof, geweven met dubbelen, wollen draad en dubbel getint met het goudkleurige oker, dat Herakles, nu hij den vacht offeren zoû en niet dragen meer, een passend gewaad zoû zijn. En Iole en de vrouwen bewonderden den rijken mantel, die in breede plooien van Herakles' breede schouders zoû vallen.
Toen nam, in hare vervoering, Deianeira de zware stof op in hare van geluk bevende armen en vlood er mede heen in haar eigen vertrek en kuste en kuste de stof. Zij ontstak de hooge, bronzene lamp en nam uit de bronzene kist aan des beds voeteneinde de bol van bladgoud, waar in de purperen bal. O, nù zoû zij zorgen, dat haar geluk, eén maal weêr terug in haar hart en haar huis, haar bij zoû blijven, eeuwig. Nù zoû zij, gedachtig aan stervenden Nessos' woorden, Herakles in den zoeten toover boeien, opdat hij van haar, haàr alleen blijven zoû en hare stille,
| |
| |
steeds verzwegen ijverzucht, haar verborgene ijverzucht, haar geloochende ijverzucht verwelken zoû, verwelken met de giftige roode bloemen, die haar bezwijmelden, met de scherpe stekels, die haar door priemden! En zij spreidde de mantelstof over den grond, waar het schitterende oker glànsde in den weêrschijn der lampevlam. En zij nam uit de bol van goud den purperen bal. En knielde neêr.
En, hare ziel vòl liefde, en haar hart vòl geluk en hare hand éven bevend van vreugde, teekende zij aan den boord van de stof den vierhoekigen rand, wiens telkens kort af gebrokene lijn vierkant vulde na vierkant, heen en weêr gaande, telkens, in evenwijdige richting, zoo dat het sierlijk motief zich schakelde vierkant aan vierkant en met breede versiering van purper zoomde de okeren stof. Daar waar de stof open neêr zoû vallen over Herakles' breede borst, herhaalde hare teekenende hand met den purperen streek van den bal den sierlijken rand met kleinere vierkanten en toen, verliefd op haar arbeid, vulde zij de effenheid der omrande stoffe met purperen bladerenvorm, die geleek op het blad der akanthen. De roode bloedstreep, het roode bloedblad op de gele stof verdiepte met gloed van oranje en het kleed geleek Deianeira zeer schoon. En dan, het was haar zoet geheim. Terwijl zij de stof, nu zij geheel de bal had verbruikt en de bladgouden bol van haar schoot weg rolde, bewonderde, glimlachte zij, om den liefde-toover, die, ongeweten door allen, zij Herakles aan zoû doen. Eeuwig zoû hij haar beminnen! Nooit zoû zijn hart naar een ander meer gaan! Iole zoû hij slechts als een zuster lief hebben! Thans, haar alleen, Hyllos' moeder, zoû voortaan, in het nieuwe geluk, de liefde zijn voor zijne armen en voor zijn hart! En het zoû het geluk blijven, het geluk, het geluk!!
Zij rees nu op en hief wijd uit in de handen de stof. Hoe schitterend van kleur was het kleed! Hoe koninklijk zwaar viel de mantel! En de vierkanten rand, die vierkant in sloot na vierkant en het gezaaide akanthe-blad, vereenvoudigd in de herhaalde teekening, verrijkten nu met de oranje motieven nog meer den glans van het oker. Zoo gloeit de pracht van zonsondergang! Maar het
| |
| |
kleed zoû geen einde haar brengen maar aanvang: zonsopgang, die van het nieuwe geluk!
Nu vouwde zij, glimlachend van liefde en verwachting, hijgend van gelukkige dronkenschap, het prachtige kleed vierkant op. En drukte er kus op na kus. En legde het kleed neêr in een kistje van berkenhout met bladgoud beslagen. En drukte het kistje zich aan het hart. En toen, hare vervoering bedwingend, trad zij kálm in de zale terug.
Daar toonde zij het kistje, trotsch en gelukkig. Maar toonde niet de purperen beteekening, opdat die verrassing zoû zijn, dien volgenden morgen, als haar Held kòmen zoû, gehuld in het kleed. En ontbood zij, tusschen alle de vrouwen, Lichas en zeide, stralend de oogen:
- Boodschapper, die Herakles niet meer te Tmolos vond, op weg als mijn Held reeds was naar Tartaros, om zijn laatste werk te volvoeren; boodschapper, die Herakles niet den ring vermocht aan te bieden, o thans zult ge met gunstiger uitslag de nieuwe zending volvoeren! Snel, o luchtvoetige Lichas, naar Argos, waar mijn Held vacht en knots en boog en koker wil offeren den Olympischen Vader en bied Herakles, opdat hij gevoegelijk zich dossen kunne in offerkleed, deze berkenhouten kist, waar in liefdevol Deianeira besloot den kostbaren mantel, dubbel geweven en dubbel getint...
Zij bood Lichas het kistje aan. En rondom haar was alleen de blijde vreugde der vrouwen. En buiten, in den blanken morgen van sneeuw over bergen en heuvelen en boomen, waarschuwde géen gunstige god en zweeg erbarmingloos de wijde winter. En alleen, in het Oosten, achter het landhuis, rees groot de roode zon van den nieuwen dag en bloedde door den nevel als uit donkere wonde bij wonde met een bloed, dat dien scheurenden nevel besmeurde...
|
|